1
Afdeel'
giftige kragt voornaamelyk in de Inbeelding
beftaat.
Behalve de groote, thans befchreeven, fpoek
op de Molukkifche Eilanden fomtyds een klei-
■ ne aan, welke men ook Calappa Laut noemt,
volgens den Javaanfchen naam. Deeze vallen
VI.
H oofdstuk:.
Mohikki. fche Zee-
Noqt.
rX.AAT.III
&£' 5.
, Zegt R ü m p h i ü S j niet meer dan een
half Voet lang en zyn van eene Broekagtige
gedaante , met weinig Merg daar binnen,, Ik
heb .’er een van zodanige figuur als hy ze af-
beeldt, doch zonder dat groote ronde Gat op
zyde daar in , ’t welk ’er in gemaakt is geweest.
In Fig. 5 3 op Plaat I I I . , wordt deeze
myne Noot , die omtrent een half Voet
lang is , om dé aardigheid, by verkleining voorgemeld,
Z y is zwartagtig , half glad gepolyst
en heeft ook zodanig een rond Gat tusfchen
de Beenen , zogenaamd 3 als waar van R um-
p h i u s fpreekt, en waar in hy zegt dat een
Steel fteekt van Haairige Vezelen, door middel
van welken, zo hy zig verbeeldt, deeze
Nooten aan de Klippen vast zitten zouden. In-
waards was die Steel Wjt en z a g t , en de
Noot bevatte niets dan een week Merg, doch
waar van de Ternataanen geen gebruik maakten
, houdende zig alleen op met de Schaal,
die door hun byna zo veel geagt werdt als
de Schaal der Maldivifche Nooten. Men noemde
ze in ’t Maleitfch Sobat Manga, dat
zo veel zeggen wil als wedergaa van de Manga
, een Eijeragtige V ru g t, in OoStindie bekend.
Niettegenftaande deeze Noot veel aanfipceh
fpoelde op de Molukkifche Eilanden, bleef . *•
zy doch aldaar , wegens dit bygeloof der Inge- ' VI>
zetenen, in zo veel waarde, dat men ’er eeni-Hooed-
ge Ryksdaalders voor gaf. Hy bevondt, ,dat siuK.
dezelve , eerst aangefpoeld , met eenen Wol-
agtig ruigen Bolfter was bekleed. De myne
heeft een duidelyk merkteken der aanhechting
aan een Steel, van boven, gelyk dit zig in onze
Afbeelding voordoet : weshalve het denkbeeld
der Indiaanen , dat zy aan zekere over
’t Water hangende Boomen, op kleine Eilandjes
en Rotfen o f aan eenig Gewas in Zee
groeijen, ruim zo waarfchynlyk is.
Van zodanig een N o o t, als deeze, zou bil-
lyker wyze gebruik moeten gemaakt zyn in
’ t gezegde Werk van W einmann , alwaar op
de volgende Plaat 783, kwanswys de Kokosboom
met • zyne Nooten wordt voorgelteld ;
ten minfte is de befchryving naar dien voet
ingericht: doch als men agt geeft op de waare
geftalte en hoedanigheden van den Kokosnoo-
ten Boom, dan blykt genoegzaam dat deeze ’er
in alle opzigten van verfchille.' De Stam heeft
eene zwarte o f zwartagtige, geen witte Schors ;
de Bladen zyn niet gevind, maar breed en aan
’ t end eenigermaate verdeeld: de Nooten hebben
weinig overeenkomst met de Kokosnooten.
Z y misfen die drie Plekken aan het dikfte
end , welken men Mond en Oogen noemt,
en de holligheid van binnen is ook geheel anders.
Deeze Nooten gclyken veel naar die
Y -3 ge- II, DKKL» I. Stuk,