f I.
Afdeel.
VI.
[ÏOOFD-
STüKè ■
Ac
Nooten.
andere Landen , wel met z e s tig , zeventig en
' meer Nooten teffens beladen zyn : des het te
verwonderen is : dat deeze Boomen , die zo
zeer aan ’t geweld der Winden zyn bloot ge-
ite ld , zulk een zwaarte op die hoogte kunnen
draagen. Immers de Vrugt - Trosfen komen
met haare Steden van tusfchen de Bladftee-
len voort, en hangen dus digt onder de Kroon,
in de geheele rondte.
De Kokos - N ooten, waar van ik hier fpreek,
zyn van grootte als eens Menfchen Hoofd,
van eene Eyvormige , doch aan ’t end ftomp
gefpitfte en driekantige gedaante; fommigen ros-
j anderen groenagtig o f bleek graauw van
Kleur. Zy hebben een voozen Bolfter, twee
o f drie Vingeren dik , welke van buiten glad
is , van binnen , en door de geheele zelfftan-
digheid, als uit Haairige Draaden beftaat. Hier
onder fchuilt de N o o t , wier grootte in de
volwasfenheid verfchillende i s , gelyk men weet.
Derzelver Schaal is eerst Kraakbeenig en bleek,
wordende vervolgens Houtagtig o f Beenhard en
bruin ; zynde rondom bezet met Draaden ,
doch daar van kan menze zuiveren en polys-
ten. Aan ’t dikfte End hebben deezen Nooten
drie rondagtige Plekken , welke, ingedrukt
zyn en van eene andere Kleur, waar door zy
als het Gelaat van een Aap vertoonen.
Ik behoef niet te zeggen, dat in de volwas-
fen Nooten binnen deeze Schaal een holle Pit
vervat i s , die eene dergelyke zelfftandigheid
als onze Hazelnooten heeft, doch welke, tegen
de Schaal aan', flegts ongevaar de dikte uitmaakt Fy ^ L*
van een Vingerbreed : noch o o k, dat de holte Hdoid»
van deeze Pit doorgaans eenig Vogt bevat, ’t STUK*
welk niet bedorven zynde lekker is van Smaak.
Dit alles , naamelyk, is hier te lande zodanig
bekend en blykbaar aan de uit Indie overge-
bragte Kokosnooten , dat ik dit niet uitvoerig
zal verhaalen.
Men kan, echter, de nuttigheid deezer Boom- Het sap
vrugt , in haare natuurlyke Groeyplaats, hier jj00ten>
uit niet afmeeten. De Noot wordt in vierder-
ley Staaten aangemerkt; geheel jong; volwas-
fen doch met een zagte Schaal; met eene harde
Schaal en verouderd. De geheel jonge Nooten
zyn nog onryp, maar de volwasfene, wier
Schaal nog week. en gedwee is , zyn zo vol van
een zeer aangenaam V o g t , dat hetzelve, wanneer
zy fterk gedrukt o f geopend worden, met
een Straal daar uit fpuit. Twee Perfoonen
hebben daar eenen goeden Teug aan, en men
kan begrypen dat deezé Kokos-Melk o f W e y ,
naar menze noemen w il, in de heete Landen,
daar dikwils het Water ver te zoeken is , tot
een ongemeene verfrisfehing ftrekt, en tot behoud
van het Leven der Menfchen. Alsdan bevindt
zig in de Schaal nog geene P i t , maar
aan de kanten, van binnen, begint zig een foort
van Merg aan te zetten, dat allengs verdikt en
eindelyk dien trap van vastheid verkrygt, waar
In ons hier de Nooten worden toegebragt. Het
V 5 jon