Inlei- middel van zyne Takken , die aart twee nabuü-
niNG‘ rige Boomen waren vastgegroeid (*).
Wortel- Hoe het bykomt, dat een afgefneeden Tak
der' 3 o f T f* je j gemeenlyk Stek o£ Poot genaamd ,
km, enz, aan zyn boven-end alleenlyk Takken, en aan
zyn ónder-end niet dan Wortelen uitgeeft, is
door gezegden Heer D r y f h ó ü t , op de ge-
dagte Onderftelling, dat de Takken uit het
M e rg , en de Wortels uit het Hout hunnen oir-
fprong hebben, zeer fraay verklaard ( f ) . De-
wyl de buitenfte deelen van het Takje eerder
en meer door de Vogtigheid vart den Grond
aangedaan worden, dan de binncnlie, zo is hét
natuurlyk, dat Onder de Aarde Wortelen voortkomen,
en boven den Grond Takken, tot welker
uitfchieting een meer bereid V o g t, döor de
werking van de Lugt en Zon verlevendigd ,
fchynt yereifcht te worden. Men kan echter
niet ontkennen dat dïïóvils aan Stek van Aal-
besfen, by voorbeeld', en aan Wilgen -Pootén,
Takjes , Bladeren en Bloesfem groeijen, - eer
zy nóg ecnigen Wortel hebben voortgebragt ;
’t welk dan een werking zou moeten zyn in het:
M e rg , nog af hangende van den Moedérftam o f
Boom , datfl* deeze Takken afgefneedert o f afgehouwen
zyn. Ook blyven die Uitfpruitzels niet
in wezen, ten zy de Stek o f Pöot middelerwyl *
Wortelen gefchooten heeft.
Wan-
(*) HALES V tgtttti- Staticks of Groeijende Weegfcunde, loc. diV.
( t J Zie Vtrband. der Holl. Maatfeh, als boven , bl. 135 , enz»
Wanneer een Takje o f Loot op een Boom Inlei-
g è-E n t wordt -, kan men deszelfs Takfchieting dlng.
op dergelyke manier verklaaren ; maar in d e tJ ak^ ‘“
Oculatiën, wanneer alleenlyk een flukje van de Enten,
Bast, met een Knop voorzien , in een Sneedeetu’
van de Bast wordt ingeftooken , fchynt de oir-
fprong van deszelfs Takfchieting naauwlyks af
te kunnen hangen van het Merg o f Hart des
Booms, als waar mede die Knop geen blykbaare
gemeenfchap heeft. De Wortels geeven ook
onmiddelyk Takken u i t , die weezentlyk van
eene Houtige Natuur zyn , alzó z y Boomen
kunnen worden , gelyk dit blykt in de Üitloo-
pers der Hazelaaren , enz. Het Hout , in tegendeel
, kan Takken uitgeeven, tot Vrugt-
draaging onbekwaam, gelyk men dit ziet in dé
Waterlooten. En mooglyk zyn deeze van dergelyke
natuur als de Plantzoenen der Vrugtboo-
men, van Zaad geteeld, die geen goede Vrugt
draagen, voor dat zy door het Enten zyn tam
gemaakt.
Wat is , verder ,-' de reden, dat de Stoelen der Loodregte
Planten en Stammen der Boomen altoos Lóod- G‘oeif tie*
regt opgroeijen, indien zy niet tot een anderen
Stand worden gebragt, door uitwendige oirzaa-
ken, o f door hun eigen zwaarte ? Men ziet dit zelfs
in Planten die aan een fteilen Muur groeijen: men
z ie t, en döor de gewoonte zonder verwondering,
hoe een omgevallen Boom, al voórtgroeijende,
zynen Top ombuigt, en verder in de Loodlyn
opheft. Van Boonen en andere Zaaden, hoe zy
ook
II. Dehu I. Stuk.