Inlei
DJNG.
’t Waak en
der
Bloemen.
■ gedagte Waarneemingen omtrent den Slaap der
Planten en het waaken der Bloemen aan onzen
grooten Kruidkundigen , den Ridder L i n -
n a s u s , gebleeken. Sommige Planten hangen
des Nagts over zyde , anderen worden flap ,
omgeboogen , o f vouwen haare Bladen famen,
welken zy des morgens weder ontfluiten en zig
herftellen. Zékere Bloemen openen en fluiten
zig ftandvastig op zekere bepaalde Uuren, zonder
eenige kennqlyke verandering van het W e der
, en dit doen zy met zulk eene flipte in agt-
neeming van den T y d ,d a t het een aanmerkenswaardig
Verfchynzël maakt. In omtrent vyftig
Soorten heeft zyn Ed. dit waargenomen , en
opgemerkt ; dat men zelfs het Weder uit fom-
migen voorzeggen kan (*).
„ De Afrikaanfche Goudsbloem , by voor-
„ beeld, begint ’s morgens tusfchen zes en ze-
„ ven .Uuren te waaken, en gaat daar mede tot
„ s’namiddags te vier Uuren vo o r t; indien het
,, die Dag droog Weer is. Zo wanneer zy te
„ zéven Uuren nog haare Bloemen niet geo-
„ pend heeft, dan zal ’er dien Dag Regen val-
„ len. Indien de Siberifche Ganzen - Distel by
,, nagt zig flui t, dan zal het doorgaans den
„ volgenden Dag helder Weer z yn , en Regen-
,, agtig, indien zy haare Bloemen ’s nagts open
„ houdt.” Anderen kunnen byna tot Uurwerken
ken verftrekken, gelyk men elders daar van een In le i-
LysLvindt (*). d in g .
Dat gene, echter, waar in de Planten meest net Le-
met de Dieren overeenkomen, is het L e v e n. “ .
Sommigen hebben het Leven der Planten tot
de Groeijing en Voortteeling bepaald ; doch ,
hoewel het zeker is dat deeze laatften niet plaats
kunnen hebben zonder L even, kan echter het
Leven plaats hebben zonder die Werkingen.
Een Plant o f Boom , den uiterften trap van
Grootte bereikt hebbende , groeit niet meer.
D e Groeijing en Voórtteeling zyn derhalve
geen bewys van Leven. Snydt men, by voorbeeld,
een Tak a f van een Boom, zo zal men
uit geen van beide deeze Werkingen ontdekken,
o f het levendig dan dood Hout zy. . Een enkel
Sneedje, dat een Stroobreed van de Bast wegneemt
, doet ons oogenblikkelyk zien , o f de
Boom le e f t , dan o f hy dood is. W y moeten
dan op dit onderfcheid ftaan blyven, het welke
zig zo gemakkelyk aan het Gezig t, zelfs van den
plompflen Werkman, openbaart.
Een doode Boom is ftyver dan in ’t L e v en ;
een doode Plant is flapper. Van waar komt die
zonderlinge tegenftrydigheid ? Daar van , dat
het Leven de Vezelen van het Hout, die lie vig
zyn , gedwee doet blyven, e n , in tegendeel
, de Vezelen der Planten, die zwak z yn ,
yer-
(*) Uiigezogtjt Ve handelingen, V. Deel. bladz. 6 , enz,
A 4