Inle i- Geweefzel opvullende , fomtyds op de Opper-
ding. vlakte der Bladen uitpuilende, fomtyds aan den
Rand Tandjes maakende o f zittende aan de
Steeltjes en in de Schil der Vrugten: fomtyds
op een geregelde manier geplaatst, doch meest
onregclmaatig verfpreid o f famengehoopt.
Veeltyds gaan dezelven vergezeld met kleine
Haairtjes o f Draadjes, welken hy houdt voor
uitwerpende Buisjes.
onder- De Verfcheidenheden , in deeze Klieren op-
Kiieren gemerkt, leveren a'an zyn Ed. zeven Afdeelin-
gen uit, als volgt. i . De Geerstagtige Klieren
worden dus genoemd , om dat het niet dan zeer
kleine Stippen zyn , byna op dergelyke manier
als de Geerstkliertjes in de Dieren famengehoopt.
De Pyn- en Denneboomen hebben ’er van dee-
zen aart. 2. ’t St. Jans Kruid, de Oranje-hoornen
, Myrthen en anderen, vertooneh Klieren,
die naar zodanige Blaasjes gelyken, als op een
Dier geformeerd worden door een tusfchen de
Opperhuid en Huid uitgevaat V o g t , en derhalve
noemt menze Blaasagtige Klieren. 3. Schub-
agtige Klieren zyn kleine Cirkelronde o f langwerpige
Plaatjes, welke zig ,g e lyk kleine Schubbetjes
, verheffen boven de Oppervlakte der
Bladen , ’t welk men op de Bladen van ’t Varen
aantreft. 4. De Bolagtige hebben eene meer o f
min Klootronde geftalte. Men vindtze in holligheden
van dergelyke figuur, inzonderheid in
de Planten met gelipte Bloemen. 5. De Ber-
keboomen , E lzen , Terpenthynboom en anderen
hebben Linsagtige Klieren , die rond o f Inlei-
langwerpig zyn. Men vindt deeze in de jonge G*
Scheuten van meest alle Boomen. <5. Napswyze
Klieren worden de genen genoemd, die zig openende
een löort van Kroesje o f Kelkje maaken,
van verfcheiderley en fomtyds Schuitswyze figuur.
Zodanigen komen ’er in de Appelen,
Peeren , Amandelen , Perfik- en Abrikoosboo-
men, en veele andere Plantgewasfen, voor. 7.
De Puistagtige , eindelyk , zyn de genen, die
de Oppervlakten van de Steelen en Bladen der
Planten ruuw maaken als Sagrynleder. Z y gelyken
taamelyk naar de Puistjes, welke zig op
de Huid der Menfchen vertoonen, die door de
Geerstkoorts aangetast zyn. Z y verfchillen van
de Blaasagtige daar in, dat zy zig meer verheffen
boven de Oppervlakte dér Bladen. Men
neemt ze waar in de Huislook, Ficoides en
Aloë-Planten (*).
Om een weinig opheldering te geeven, waar Napswyze
deeze Klieren te zoeken z yn ,z a l ik hier bybren-Klieren*
gen , ’t gene de Heer G u e t t a r d van de
^Napswyze zegt. „ Deeze Klieren zyn langwer-
„ pig, geplaatst tusfchen de Stoppeltjes en den
„ oirfprong der Bladen, boven op enter weder-
„ zyde van de Sleuf, die ’er in ’t Steeltje van
„ deeze Bladen is. Z y gelyken naar de Klie-
„ ren , die de Tandjes formeeren van de. Stop-
,-, pelt-
(*) Mem. de [Acad. R, des Sciences ie Paris t de i’An,
1745. p. z68. 4to.