i§66 E e s c h r y v i -ê c v ï i
ï* j, genén, dié Dadelboomen. aankwecken, hier
'A v n L‘ 9> in ^et reote tydltip waarneemen, om dé
H oofd- a, Bevrugting te bevorderen , en dit is byna
stok. H het eenige, daar men in de Voortteeling
j , van déeze Vrugten op te pasfen heeft. 4.
5, Wannéér de Scheede zig opent 3 dan zyn
, , alle Mannelyke Bloemen met een Vogt ge«
p vuld, dat haar den fyniten Daauw gelykt :
3, het is zoet en van een aangenaamen Smaak,
, , komende zeer met dien der frisfche Dade-
33 len overeen , doch nog fyner en Kruidige f
3, zynde. D it Verklaarde ook myn T o lk , die
, , twee- eh- dertig Jaaren in Ègypte was ge-
, , weest en dus zo wel om deezen Bloemen
„ N c ö a r , als oök frisfche Dadels te proeven
„ genoegzaame gelegenheid had gehad” (* ) .
. Vrugt- D é Vrugtdraagende Dadelboom doet zyne
dtaaging. Scheede in ’t laatst Van February o f in Maart
open gaan , en geeft dan eenen Bloemfteng
u i t , van wel tagtig Takjes , ieder . voorzien
met ten minfte deftig Vrouwelyke Bloemen,
die een Vrügtbeginzel bevatten als een Peperkorrel,;
Na het afvallen deezer Bloemen, ’t
z y dan bevrugt o f niet b evrugt, groeijen
deeze Vfugtbeginzels aan, tot dat z y Dadels
wor(*
) HASSELQptSTS Reize nach FdaJVma, Roftock 1762.
p» 225. Uoth ik geloof dat hy in dit laatfte geval niet de
Manntlykj! Bloemen , die het Stuifmeel uitleveren, maar de
Vrou-welikfi bedoelt, die in de meefte Planten dén Stempel
vogtig hebbén 3 tot aankleeving van het Staifrfleêl.
d e n D a d é I b o ö m. 3Ö7
Worden, als wanneer de Vrug t-Tro s de ^anë '^ pr)££L.
te van eenige Voeten heeft-bekomen. Zyh
nu de Bloemen bevrugt geweest, dan wor-Hooiri-
den de Dadels vet en lekker : zynze niet stuk.
bevrugt geweest’ , dan blyven zy fchraal en
wrang, ó f hebben geen Steen, het welk men
dikwils aan onrypheid toefchryft. Buiten twy-
fel zullen in de Bosfchén , alwaar de beftui-
ving alleen door den Wind gefchiedt., hier
omtrent altoos aanmerkelyke verfchillendheden
plaats hebben. Dus merkt ook Pater L A~
b a t aan , ,, dat de Vrugten der Dadel«
„ boomen , op de Franfche Eilanden in de
, , Westindiën voortgeteeld,altoos éenigë fcher-
< 1 prgheid behouden , zo dat men ze nooit
33 raauw en niet dan gekonfyt eet ; niettegen-
,, Baande zy,, door haaré Honig -geele Kleur en
zagtheid van Vleefch , de tekens uitdrukten
„ van volkomen rypheid. Men telde ’er gë-
, , meenlyk honderd tagtig o f tweehonderd aati
ieder Tros.”
De rype Dadels , m Palefdna , Egypte en Aart dît
Arabie , hebben ongevaar de grootte van een
Pruim. De Geftalte verfchilt bok daar van
niet ve el, en de Kleur is wit, rood o f ge e l,
met veelerley veranderingen op verfchillende
Boomen. Ook vallen zy in ’t eene Land groo-
te r , Vaster , en kleiner van Steen, dan in het
andere- Inzonderheid gelyken zy naar die langwerpige
Pruimen, welken ons gedroogd uit
Span-
II, Vf.Zt, I. STÜS»