In l e i - byzohderlyk in de Bolplanten, welke men door
d ïn g . jonge Bolletjes veel fpoediger voortteelen
kan, dan uit het Zaad.
Zo wel als de Vetwording en Groeijing der
Menfchen en Dieren veel afhangt van het Voedsel
, dat zy gebruiken, en van een behoorlyke
Verteering van hetzelve , geholpen door de
goede gefteldheid van de Lugt en andere Om-
ftandigheden. Even als'men z ie t , dat gebrek
o f onbekwaamheid van de Spys en Drank, verdrukking
van het Lighaam o f den Geest door
folteringen en Ongemakken , de Menfchen en
Dieren kwynen doet en uitteeren, ja eindelyk
derven : terwyl, in tegendeel, te groote overvloed
van.Voedzel hun log en vadzig maakt, ja
onbekwaam tot de noodige verrigtingen. Gelyk
de tyd der Vrugtbaarheid in de Menfchen verhaast
wordt door ’t Klimaat: zo wordt men in
de Plantgewasfen ook groote verfchillendheden
ten opzigt van de Groeijing gewaar, die der-
gelyke uitwerkingen voortbrengen,
vei haas- Een aanmerkelyke Warmte in ’t vroege Voora
f Groey l aar * hier te L an d e , doet de Knoppen dikwils
der pian- open gaan, de Boomen uitbotten , de Planten
uit den Grond fchieten, zo dat het groene L o o f
zig vertoont; maar eene kort daar op invallende
guure Noorde W in d , Koude en Vorst, doet
al dit Groen verflenzen. Somtyds worden de
Boomen en Planten in dé Bloeytyd, door Rup-
fen o f ander Ongediert, o f door eén Onweder,
geheel van hunne Bladeren en Bloemen tevens
hè«
beroofd. Die oirzaak verdweenen zynde her- I nlei-
ftellen zy zig weder, wat de Bladen b etreft;DING*
doch de Bloemen blyveh doorgaans agter,en dus
wordt de hope van den Landman , op eenen
goeden O o g s t , -dikwils verydeld. Deeze nieuwe
uitfchieting der Bladen, n u , is eene V st-
haasting van den Groey der Planten: want de
Knoppen geeven alsdan de Bladen ui t , welke
z y anders bewaard zouden hebben tot een volgend
Saizoen , en hier over is te Upfal, in den
jaare 1763 , door den Heer F e r b e r , onder de
Voorzittinge van onzen Ridder, eene Verhandeling
verdedigd (*).
W y zien dat de Groeijing en Vrugtmaaking Vemaa.
der Planten als in zekere ‘Verwisfeling ftaat, dau
afhangende van den meer o f minder overvloed
van Voedzel. Bovendien wordt in de Plantgewasfen,
zo wel als inde Dieren, zeker Even-
wigt vereifcht, ’ t welk weggenomen zynde de
Dierlyke Huishouding wankelt. Dit. evenwigt
hangt a f' van de Geaartheid der Planten , zo
wel als van het Temperament der Dieren. Hoe
kan men zig anders verbeelden, dat de R y s t,
een der droogden van de Graangewasfen, in natte
Gronden, ja byna in ’t W a te r , weelig tiert;
daar de Druiven, zynde byna de Sappigfte Vrug-
ten, meest geteeld worden op drooge en Steen-
agtige plaatfen ? ’t Gezegde Evenwigt maakt,
dat
(*) Prolepfis Plantaium. Amtgn, Acad, VI. p, S(j$,