Ik
Afdeel-
III.
Hoofd -
STUK.
op Java, Cefebes en de andere Eilanden- Hy
fchynt de meefte plaatfen te beflaan, daar geen
Kokos - Nooten o f Kalappus • Böomen zyn. Dus
is hy zeer gemeen aan de Kust van Koro-
mandel en op de Oostkust van Ceylon, wor-
dende in tegendeel op de Wes tkust, daar
veele Kokosboomen z y n , byna niet gevonden.
Doorgaans wordt hy zo hoog niet als dezel-
Ven, hebben dikwils maar een Stam van <'vF-
entwintig o f dertig -Voeten h o o g , doch taa-*
mèïyk d ik, beneden omtrent twee Voeten over
’t kruis, boven öngevaar een Voet. De Stam
is ruuw en Mosagtig, op zekere afftanden
met uitpuilende Knobbels bezet e» dus als' in
Leden verdeeld, ge'lyk de Kokosboom: '*t welk
in Jt beklimmen van dén' Stam, dat door de
Jndiaanen dagelyks gcfchiqdt, veel gemak g e e ft ;
doch middelerwyl wordt de Stam door het af-
flyten glad. De T op praalt met een Kroon
van Waaijeragtige Bladen * die Steden hebben
van by de vier Voeten lang , zeer dik en
f t y f , van onderen rond , van boven plat en
Geutswyze uitgehold, aan de kanten bezet
met fcherpe kromme Tanden, waar aan de In-
diaanen hunne naakte Lighaamen deerlyk kunnen
kwetzen: te mee r, devyyl hier en daar
een afhangende Tak o f Steel is aan de Kroon.
Ieder Blad is ook omtrént vier Voeten lang,
en beftaat uit zeventig o f tagtig Straalen , die
zig in de rondte uitbreiden, doch oogelyk van
langte en breedte* z y n , maakende niettemin
van
van ieder Blad een ftyven Waaijer, die hol en I.
fcheppende Haat, als een Huik, ' T llf* "
Van deeze BQomen zyn Mannetjes en W yf- Hoofd»
je s , dat is zodanigen die Mannelyke en die stuk.
Vrouwelyke Bloemen draagen. De Bloesfem Man^ je .
der eerstgemelden beftaat uit een Soort van
Katten , naar die der Lifchdodden wel wat ge-
lykende , doch ruuw en Schubagtig, bruin van
Kleur , meer dan een half Voet lang. Hier
aan komen kleine witte Bloempjes, ieder uit
drie Lepel vormige Blaadjes beftaande, en van
binnen v y f Draadjes hebbende , zegt R u m.-
p h i u s ; doch volgens L i n n ^ üs is de Mannelyke
Bloem , zo wel als de Vrouwelyke ,
driebladig , hebbende zes Meeldraadjes met
taamelyk dikke Knopjes o f Helmpjes (Anthe-
ra) , die geftreept zyn -, voorzien. Deeze
Bloempjes ftaan evenwydig, op fehuinfe ryën,
tusfchen de Schubben : z y zyn welriekende en
komen langzaam voort. De zelfftandigheid van
deeze Katten fchynt voos en Olieagtig te z y n :
want men kanze voor Lont gebruiken. Doorgaans
zitten ’er twee en ook wel drie aan een
zelfden Steel. Deeze Mannetjes komen uit de
Nooten van een zelfden Boom, als de W y f- ,
jes , voort.
Het Bloeizel van de Mannetjes zit hoog in hm
de Kroon , dat van de W y f jes hangt laager , WyfJe*
beneden de inplanting der Bladen. Hier komt
een dikke Steel vo o r t, waar aan een wyde
Zak o f Kous hangt, die driekantig i s , aan
R 4 beide