"Akde l ^ nc^en fpits 5 en Pplytende zig in drie
III. * ?kd en verdeelt. Dan vertoont zig een Zak-
Hoofd- je , van een dun Huidje gemaakt, bevattende
•tuk. de eigentlyke Vrugtbeginzels. Deeze zitten te
famen aan een S te e l, welke zig troswyze
nitbreidt, en waar van de . Schepzels het ag-
terfte deel bekleeden, zynde van vooren eenig
Bloeizel. Van deeze Scheeden o f Trosfen ziet
men gemeenlyk twee o f drie , en op 5t hoog-
lle zes o f agt aan eenen Boom te gelyk ,
doch waar onder dan altoos kleinere o f agter-
blyvende zyn.
De Bloe- Van R uMp h i u s wordt, dat zonderling
i s , aangemerkt, hoe de Wyfjes van deeze
Lontarboomen ook, eens in haar L even, der-
gelyk gefteeld Bloeizel uitgeeven als de Mannetjes;
te weeten, voor dat zy de eerfte maal
Vrugten draagen. Zouden dit de Vrouwelyke
Bloemen zyn , waar van L i n n j e u s fpreekt,
^^Sgonde dat die ook in drieën zyn verdeeld ,
beftaande uit rondagtige , kleine , blyvende ^
Blaadjes , en aan dergelyke gefchubde Katten
o f Staarten groeijende, als die der Mannetjes-
DeVrugf.- D e Vrugten, die aan Trosfen groeijen, zyn
Nooten, byna rond, van grootte als een Kinds
Hoofd , o f omtrent vier Duimen dik , van
vooren als een Appel wat ingedrukt, vah ag-
teren, aan het Steeltje, als in een Schotteltje
dat uit zes Schubben beftaat, en dan nog in
een Kelk van v y f Schubben vervat , die aan
de
de Tw y g van de Tros blyft zitten. De Kleur I.
der jonge Nooten is groen, der volwasfenen 1[L *
bruinagtig zwart, en der ouden graauw. O n - H o 0 FD-
der ït buitenfte Velletje vindt men een voos stuk .
en draadig Vleefch , dat in de jongen witag-
tig is , in de volwasfenen geelagtig en zó lap-
pig , dat men het uitzuigen o f uitperfen k an ,
doch vol fyne Draaden. Aan de geheel oude
Nooten wordt dit Vleefch tot een Haairige
Stoffe , fyner dan die der Kokosnooten. Ieder
Vrugt bevat drie Korrels, zo groot als Een-
den - Eijeren, doch wat plat op de zyden ,
met een dubbelde Pit. Men kan de Draaden,
waar mede deeze Korrels aan den Bolfter zitten
, niet geheel daar af krygen, en dezelven
daarom ook niet polyften. In de jonge Vrugten
is de Schaal van deeze Korrels zo week,
dat menze van boven met den Vinger kan
doorbooren, en dan laat zig het Merg , t
welk meest een zoet Water i s , uitflobberen.
In de ouden wordt de'gemelde Schaal Been-
hard , zo wel als de binnenfte Pit , die dan
doorfchynende is en hard als Y s , tot eeten
niet bekwaam.'
. Het Hout van den Stam, onder de buitenfte Het «out.
Schors , is maar drie Vingeren dik, in de jonge
Boomen wit , in de, volwasfenen ros met
zwartagtige Aderen , hard en Hoornagtig ; in
de oude Boomen nog bruiner en harder, laa-
tende zig dan fraay polyften. Het fplyt ge-
. . . . i i _lr5fi
II. DJ.EL, I. STUK.