Inlei- Het gene uit den Wortel opfchiet, en zig
f ING‘ boven den Grond vertoont, wordt in ’t alge-
. c Gewas , ~ . . ?
meen t G e w a s geneeten. Dit is in veelen
enkel Kruid o f Bladerig L o o f, gelyk in de Raa-
pen, by voorbeeld: in anderen zyn het gel teelde
Bladen, gelyk in de Aardbeziën ; in anderen
Steelen met L o o f, gelyk in de Aspergie - Plan-
* ü*rba ten. Dit wordt, in ’t algemeen , Kruid * genoemd,
waar van de Moeskruiden hunnen naam
hebben. In de meefte Planten vergaat dit L o o f
tegen den Winter, en fchiet in ’t Voorjaar uit
den Wortel weder uit.. In fommigen echter
houdt het Hand ; gelyk in de Sedums, Aloëplanten
t enz. Zo de Steel Houtig is en ’s Winters
overblyft, dan heet het Gewas een Boomp-
* Arku- je * o f Heeft er f , naar dat de Steel enkeld is en
' t Frutex een Kroontje maakt, o f by den Grond in veele
Takken verdeeld. De Steel niet Houtig zyn-
j. Suffn. de, dan noemt men het een Struikgewas 4. D e
aanmerkelyke dikte en hoogte geeft aan de Steel
den naam van Stam, en het Gewas draagt dien
$ Artor van Boom § , wordende de verdeelingen van den
Stam , opwaards, Takken genoemd, die zig in
Twygen , en deeze wederom in Loeten verdee-
len. Aan deeze laatften groeijen de Bladen,
Bloemen en Vrugten.
Ranken In fommige Plantgewasfen voeren deeze dee-
len byzondere benaamingen. De Wyngaarden,
* Sarmen- by voorbeeld, hebben ta • Ranken * en deezen naam
geeft men ook wel aan wilde Houtgewasfen, die
op dergelyke wyze klimmende groeijen, gelyk
dc Klimop, Kamperfoelie; en aan ’t Gewas van
Pettb
Peulvrugten, gelyk. de Erwten en Turkfche Inlei-
Boonen, o f langs den Grond kruipende Planten, D1NG-
gelyk Meloenen, Komkommers enz. Een Stronk
o f Struik * heet eigentlyk dat Gewas , hetwelk * Stips
men geen Stam o f Steel kan noemèn, gelyk in
de Toortsplanten, als ook in de Distelen, enz.
W a t een Koolftruik z y , is bekend. D e Steelen
van Ri e t , Koorn , Gras en dergelyken, voeren
den naam van Halmen f. Dikwils zyn deeze 1* Culmt
met Bladen voorzien , fomtyds Takkig , met
Leedjes en ook wel Bladerloos. Dat „van de
Halmen , na ’t affnyden, verflenzen o f verdorren,
overblyft, zyn Stoppelen. Indien tusfchen
de Bladen van een Plant een Steel opfchiet, die
enkel dient tot het draagen van Bloem enVrugt,
dan wordt dezelve de Bloemfteng f geheten; * ‘apas
gelyk in de Hfacinthen, * Narcisfen , L e liën
, enz.
De Steel der Planten beftaat, 1. uit een samenflel
Schors: 2. een Bast: 3. eene ry van Vaten: 4. stéei of
eene vastere Zelfftandigheid , en ten 5de h e tStam*
Merg. Dit hebben alle Planten, de Boomen
zo wel als de allertederfte Kruiden, met elkander
gemeen : zy zyn maar , wat de vastheid
aangaat, van elkander verfchillende. In de dik-
ften, gelyk in de Stammen van het Geboomte,
vallen deeze deelen het beste onder ’t O o g : men
kan ze ’er het gemakkelyklte onderfcheiden: in
de Planten , die eenen dikken Steel hebben en
eenen Bolagtigen Wortel, het allerminfte. De
inwendige zelfftandigheid van deeze gelykt dikwils
naar Spons, met W ater gevuld, onderfchei-
II, Deel, I, Stuk. B 5 den*