Inle i- verfterkt en Veerkragt geeft. Dat ditgefchiedt
1NG* door den invloed en loop der Vogten in dé
Plantgewasfen; blykt ten duidelykfte. Oneindig
maaien heeft men gezien , dat Gewasfen , in
Potten geplant, door fterke Zonnefchyn en gebrek
van Wa te r , begonnen te verflenzen, die
men door b'efproeijing o f begieting weder frifch
maakte. Zelfs heeft men in de Hortus Medicus
alhier een Plant gehad , die, wanneer zy
te veel Water kreeg, hetzelve door de Enden
der Bladen weder loosde (* ) : ’t welk tot een
vast bewys ftrekt , dat het Water door ’t ge-
heele Lighaam van de Plant pasfèert.
Overeen- Waar in , echter , beftaat eigen tlyk het Le-
de oiaeti! Ven ^ Dieren is het eene aandoenlykheid
voor Prikkeling, welke maakt, dat het Werk-
tuiglyk Geftel , t’eeniger tyd als ftil (taande,
door de een o f andere Oirzaak weder in bewee-
ging gebragt kan worden. Even ’t zelfde is het
Leven in de Planten: want, gelyk de beweosjng
eenigen tyd kan ophouden in de Dieren ; ja
fommige kleine Diertjes zeer lang kunnen bly-
ven in een flaat van volflrekte onwerkzaamheid;
zo wordt de Groeijing in de Plantgewasfen door
onze Winterkoude als geftremd , terwyl zy in
warme Klimaaten geduurig blyven groeijen. Niemand
zal echter ontkennen , dat de Planten,
geduurende die verftyfdheid , nog blyven leeven.
(*) Ruisch. AdverSt jlnatom. Des. III, Obfèrv.
pag, ii.
ven. ’t Is niet .waarfchynlyker, dat middeler- Inlei-
wyl een beweeging der Vogten in dezelvenDINü*
plaats h e e f t , dan dat die plaats zou hebben in
de uitgedroogde Raderdiertjes en andere derge-
lyke Schepzelen. Genoeg-is i t , dat de Vaten
t met Vogten gevuld en beweeglyk, dat is aan-
doenlyk zyn voor eene prikkelende ©ifzaak; ’t
zy Warmte, ’t zy Vogtigheid, en meestal beiden
te gelyk. Hier uit blykt dan de overeenkomst
der Dieren en Plantgewasfen, in de Ei-
genfehappen die het Leven betreffen, ten overvloede
(*).
Men heeft ook in de Planten eene Vaatagti-
ge ftruftuur, eenigermaate met die der Dierlykettmr.
Lighaamen overeenkomende , ontdekt. Daar
z y n , naamelyk * in dezelven Vaatjes die Vogten
voeren en Lugtbuisjes. Ook vindt men ’er
Klieren in , benevens zekere Celletjes, Zakjes
o f Vergaarplaatfen , waar in de afgefcheiden
Saprpn , Vettigheden of Oliën worden opgezameld
, en ten dienfte van de Plant bewaard.
Men ziet het gebruik daar van, in de Planten
en Boomen té befchutten voor de Winterkoude
en Vorst , als ook de tedere Botten te bemantelen
, eri wat dies meer is.
De Sapvoerende Vaten fchynen in zo verre sapvoe-
overeen te komen met de Bloedvaten in dcten!e a
Die-
(* ) Men vergelyke ten opzigt van dit alles, het T. Deels
I. Stuk. van deeze tiatuurlyke Historie, bladz. 5 7 , 58, 59,
60.
A 5
II, Deel. I.5TUK.