I.
Afdeel
V il.
H oofdstuk.
Kentijfr*
ken.
zy het, volgens zyn denkbeeld, in een gemaa-
tigder Klimaat kunnen doen: terwyl onder die
verzengde Lugdtreek de brandende Hitte noch
het Metzelwerk, noch zelfs het Yzer fpaart (*).
Van de Dadeldraagende Palmboomen is , tot
nog toe, maar ééne Soort bekend (j-) , welke
Linnteus noemt Phoenix Da&ylifera, met de
onderftaande aanhaalingen ( f ) . Zyn Ed. heeft
yan dit Geflagt de volgende Kenmerken op-
gcgeven (§ ).
D e Mannelyke Bloemen op een byzonderen
Stam. Deeze hebben een algemeene famen-
geftelde Scheede ( Spatha) tot haaren Kelk. De
Bloem bellaat uit drie Ovaalagtige , ho lle,
ftomp gefpitfte , Lederagtige , overcndftaande
Blaadjes. Z y heeft drie dik- en rondagtige
Meeldraadjes , met zeer korte Wollige Topjes
o f
( 1) Amcen, exit. p. 671?,
é t) Alle Soorten van Dadelboomen op te tellen zou te
lang vallen, flaat ’er Togen w. Staat als boven p. 477. Dk
ktra men alleenlyk zeggen van de Palmboomen in >i algemeen.
(i> Pbdenix Frondibus pinnatis , Foliolis complies tis Enfi-
formibus. Syst. Wat. XIX. Tom. II. Gen. n t* . $p , p u „ tt
II. 1658. Phoenix Frondibus pinnatis, Follolis alternis EnlL
formibus , ball complicate , Stipitibus compreslis Dorfo ro .
rundatis. Hort. Cliff. 48!. Hort. Ups. 306. Ft. Zeyl. 390
BqXEN Lugdb, y IiUHM» Ind. 241. Palma major. C. B. Pin.
SOS, Palma Daftylifpra majoi vulgaris. Stoarj. J am , 174.
Palma. BAUH, Hist. I. p. 331.DOD. Ptmpt, 819. Rat. Hist,
*SSï. Falma ‘ Hortenfis mas. Kämpf- Amten. 688. T. i , 2.
i, 1 , 2. Jalma Hortenfis j fgetpina. Kämpf. Ibid. 668, 6S&,
T* 1. z. f. 2 , 16, ii.
(êJ Mvf* Cliffortiana, 1-736. Quarto, p. n , 13,
o f Helmpjes: in plaats van Styl een fchyn van I.
Vrugtbeginzel. '
De Vrouwelyke Bloemen op een byzonderen H oofd -
Stam. Deeze hebben ook, in plaats van Kelk,STU&*
een algemeene famengeftelde Scheede: de Bloemkrans
dubbeld, de buitenfte kortst. D e Stam•
per beflaat uit een Eyvormig V''Ugtbeginzel,
met een korten Elswyzen Styl; den Stempel
fpits. Het Zaadhuisje 5s een Eyronde, een-
huizige B e z ie , bevattende een enkel Eyrond-
agtig Zaad, dat overlangs met een Sleuf is uitgegroefd.
Nu laatst befchryft de Ridder de Kenmerken
kortelyk zodanig, dat de Mannelyke en
Vrouwelyke Bloemen, beiden, uit drie Blaadjes
beftaan, en de Kelk in driën verdeeld heb?
b en; doch de eerlten met drie Meeldraadjes,
de laatften met één Stamper voorzien zyn
zouden. De Heer Adanson , die deeze
Boomen aan de Kust van Senegal,Jen by Kaap
Verde, als gezegd is,waargenomen h e e ft ,z e g t ,
dat zy drie Stampers (Pistïllaj o f Vrugthnis-
jes ( Ovaria) hebben, waar van twee misdraagen.
De Heer H as S E LQ U i s T , die de Dadelboomen
in Egypte niet mindér oplettend
heeft befchouwd, maakt van de Vrouwelyke
Bloemen geen g ew a g : ’t welk daar van zal
komen-, dat de Wyfjes-Boomen, toen hy zig
aldaar bevondt, reeds de Bloemen afgeworpen
hadden, zynde met aankomende Vrugten voorzien.
Immers, hy zegt duidelyk, dat derzcl-
Z 5 ver
II. Dï FJ. I. STUK, Y
tm
lm
BB®
II fV.1
l i l