agö D e L o t g e v a l l f. n
ÏNl 'EIÏ>
ING,
2, G r a s p l a n t e n , die Kafagtige Hal,
men hebben. Dèezen merkt hy aan als ’t
G e m e e n e V o l k , het Land bewoo-
nende , en dus als Landlieden, de kragt-
en fteun des Ryks, die, hoe meer zy be-
fnoeid en vertreden worden, heemeer in
getal toeneemen. Zy leveren Vbedzel uit
aan de meejle Menfchen en Beeften.
3, L E L i e i y , niet BolworUlén. ■ Deeze Worden
als H o v e l i n g e n aangemerkt ,
praaiende met heerlyke Statiekleederen ,o f
liever als P r i e s t e r s , de Gewydë Bos«
fchen bewoonende , on} tot glorie van het
R y k te jirekken.
4. K r u i d e n des Heids, eefi Jaarlyks Gewas
mankende, van- veelerley gejialte. ÏJèc -
ze ftrekken door haarq ^menigvuldige
Smaak , Reuk en Kleuren , tot' algemeen
gebruik. Zy worden aangemerkt als de
E delen in het Ryk der Planten.
5. B o o m e n , die de Bosfchen uitmaakén ,
van den Rang der Edelen, doch. met een
blyvende Stam, en derhalve de S t a a -
t e n . Menvihdtze omringd door hunne
Dienaars en befchut door een Wagt van
Soldaaten, dat die Doornagtige Gewasfen
z y n , welken zig dikwijs, om de Stammen
en Takken Itrengelen. Ook ontbreekt het
hun niet aan Taf dfchuimets, die hun geen
voordeel doen, te weefen de Bygewflsfen,
Zy breeken den Wind, geeven Schaduw aan
de
K l D I D K Ü N D E , 237
de Menfchen en Viervoetige Dieren en huis
vestingaande Vogelen, terwyl hunne Vrug
ten ten algemeenen dienjle Jirekken. t
# V a r e n s , die ’t Zaad op de Rug draa-
gen. D e e ze , als W e r k l i e d e n aangemerkt,
bereiden den Grond voor de Nakomelingen.
M o s s e n , met gefchuhd L o o f en Huikjes
op ’t hoofd: dus als S l a a v e n voorkomende
, die fchraal zyn en honger ly-
den, moetende zig behelpen op plaatfen,
welke voor de anderen onbekwaam zyn.
Deeze befchutten de Wortels der Boofrien en
Kruiden , zo voor den Vorst als voor de
brandende Zonnêfchyn , en tevens voor te
Vogtigheid in dt V>orjaar en de
Herfst. Zy verzamelen ook eene vrugt*
baare Aarde tot mesting der Landeryën.
g. W ie r e n , in ’t Water woonende , byna
• ongekleed, zonder optooizel o f fraaiheid ,
en dus als D u i k e l a a r s befchouwd
Zy toonen zeldzaam Bloem of Vrugt.
r P a d d e s t o e l e n , ’t U i t s c h o t des
Ryks, dat zig niet toelegt dan op fteelert
en rooven , leevende doch alleen van t
Vuil en Uitwerpzel der andere Planten o f
van derzelver Krengen* Zy komen in de
Herfst te ‘voorfchyn, en dus als ’t ware in
de Nagt, als de anderen f aapen.
Hoe fraay ook deeze Natuurlyke .Methode
Inleid
in g ,
raai
lEKU I. STÜKr,