„ derhalve veel van dat der Voeding in de Die-
,, ren, die ons bekend zyn, te verfehillen. De
,, Planten hebben geen Deelen, die in maakzel
o f werking overeenkomen met de genen,
3, waar door de Omloop des Bloeds wordt uit-
j, gevoerd in de groote Dieren. Z y hebben
„ geen Hart , Slagaders noch Aderen. Haar
„ maakzel is zeer eenvoudig en zeer eenvor-
„ mig. De Houtige Vezelen, de Blaasjes, de
„ eigen Vaten, de Lugtpypjes, maaken het ge*
„ heele SamenKel van derzelver Ingewanden
„ u i t , en deeze Ingewanden zyn algemeenlyk
„ verfpreid door het geheele Lighaam van de
„ Plant ; men vindtze tot in de allerkleinKe
„ Deelen. D e Sapvaten hebben geene Klap-
s, vliezen (Valvula) , die gefchikt zyn om de
„ opklimming van het Sap te begunKigen en
„ deszelfs terugkeering te beletten. Al ont-
„ glipten deeze Klapvliezen het Mikroskoop,
zou de Ondervinding ’er de valfchheid van
, bewyzen ; aangezien de Planten, die men in
„ 5t Water dompelt, o f die men ’t onderKe
boven in den Grond z e t , niet nalaaten te
is groeijen.
„ Zo waar is het , dat het Sap vryelyk opklimt
en nederdaalt door de zelfde Vaten,
„ ' dat, indien men, na, in het Zomer - Saizoen,
„ een der groote Takken van een Boom afge-
„ kapt te hebben, aan de Stomp een Glazen Bui?
3, voegt, die Kwikzilver bevat, men hetKwik-
„ zilver geduurende den Dag zal zien ryzen, en
.. zakken tegen de Nagt. Dus kan men de Inlei- ” 0 DING „ kragt van het Sap meeten door de ryzing van
, de Kwik, en deeze kragt in verfchillende On-
„ derwerpen vergelyken. Alles voor ’t overige
„ gelyk Kaande, zullen de veranderingen van
„ de Kwik zo veel.aanmerkelyker z y n , als de
„ Dag warmer en de Nagt koelder is. Dus
„ b ly k t, dat de Loop van het Sap in het Zo-
„ mer - Saizoen genoegzaam naar de ryzing en
„ daaling van de Kwik in een Thermometer
„ zweemt.
„ Eindelyk , de verfcheiderley Kruidkundige Geen cir-
* culstïc j n
„ Verfchynzelen, die men aangemerkt heeft als dezeiven.
„ Kerke bewyzen voor den Omloop van het
„ Sap, onderKellen denzelven niet noodwendig.
„ Men kan ze op de gelukkigKe manier ver-
,, klaar en door een zeer eenvoudig Grondbegin-
„ ze i, dat op de Waarneeming is gevestigd: te
,, weeten , dat ’er een zeer naauwe gemeen-
,, fchap plaats heeft tusfchen alle de Deelen
,, van een Plant. Allen zynze , ten opzigt van
„ elkander, in een Kaat van Zuiging: het Voed-
„ ze i, dat één van deeze Deelen gebruikt, gaat
„ in de anderen over. De Bladen voeden el-
„ kander onderling. D e Wortel pompt het Sap
,, uit den Stam ; de Stam pompt het Sap uit
„ den Wortel. Dus ontKaat uit de onderlinge
„ werking , die ’er tusfchen den Boom en de
„ Ent plaats heeft, de wederkeerige mededee-
„ ling van derzelver goede o f kwaade hoedanig-
9, heden, welke men ten bewyze van de Circu-
D 3 „ la*