Inlei- naar Spitsbergen, Pontin, naar Malabar,
PING* „ Kaehler naar Italië, Forskahl naar
„de Oojterfche Landen, P. L oefling naar
,, Spanje, Montin, naar Lapland begeven,
„ en de verzamelde Kruiden aan my medege-
„ deeld. Uit verfcheide Landen , eindelyk ,
,, zyn niet weinig drooge Planten en Zaadea
,, my toegezonden door de.Kruidkundigen, my-
,, ne Vrienden, B. Jussieu, Aur. van
„ R oyen, J. Gesnerds , enz. Boven-
„ dien gaf de Heer Clif fort my allen, die
„ hy dubbeld hadt; L agerstroom veele
„ Oostindifehe, Gronoviüs de meelte Vir-
ginifche; Gmelinus byna alle Siberifche;
j, Burmannus , behalve veelen van hem
,, zelf, zondt my ook de Kaapfchen van O l -
„ denland te bezien , en Sauvages
„ fchonk my, met een zeldzaam en byna on-
,, gehoord voorbeeld, zyqp geheele Verzame-
„ ling van Planten : waar door ik ’er geen mid-
9i delmaatige veelheid van bekomen heb.
„ De Soortelyke verfchillendheden van niet
„ weinige Plantgewasfen heb ik reeds te voo-
„ren aangetekend, in de Flora Lapponica,
,, Suecica, , Zeylanica. , als ook in de befchry-
„ vingen van de Hortus Cliffortianus en Up-
,, falienjis. Op de zelfde Grondbeginzels zyn
„ te werk gegaan, de zeer uitmuntende Kruid-
„kenners, Gronoviüs, Royenus,
„ WiCHENDORF, G O RT ER , J A C Q U IN,
jj Golden, Hill, Hudson, Goüan,
-— - — • --— )} Q A*
DaLIBARD, KRAMEHj LlYSEA, InLEI
’meèse, L eé, le MonnieRjGoet*dinc^
t a r d , Sauvages, en in niet weinig
„ opzigteri Hallerus, GmeLifiüs, Al-
9J l i o n ü s , Seguier, Scopoli, Ge-
j, raRü j Burmannus en anderen, doof
st wier arbeid veele Soorten duidelyk en Vast
„ bepaald geworden zyn. Deeze Êenaamingen,
„ hier en daar verfpreid, heb ik, ten dienste
„ der genen die zig in de Kruidkunde willen
„ oefenen, raadzaam geoordeeld by een te ver-
„ gaderen , de nieuwlings bekomene Planten
„ daar by te voegen en alles tot één Samenltel
„ te brengen : maar, door ’t waarneemen vari
„ meer Soorten beter Kenmerken ontdekt zyn-
„ de, en bekwaamer Uitdrukkingen verzonnen,
„ heb ik fomtyds de Verfchillendheden, fchoon
„ té vooren wel aangeweezen, moeten verbeten
„ ren. Weezentlyke Kenmerken voor een
„ Soortnaam vast te Rellen , is geen gemakke*
„ lyk werk. Dit vereifcht, naamelyk , een
„ naaüwkeurige vergelyking van verfcheide
,, Soorten , een zeer oplettend onderzoek der
„ deelen, een juifte uitkiezing der Verfchillend-
,, heden, en, eindelyk, een bekwaam gebruik -
„ van Konstwoorden ; op dat die Soortnaamen
„ zo kort en vqrtrouwelyk, als ’t vallen kan,
„ mogen zyn.
„ Doordien ik zo dikwils van de Autheuren
„ was bedroogen , heb ik de Planten, die ik
» niet gezien had, om geen twyfelagtigen on-
II. DESI,, I, STUK,