Inlei- Deeze vermenigvuldiging, ongelyk de Natuur*
ßING* lyke der Olmen overtreffende , is niets in ver*
gelyking van derzelver mooglyke Voortteeling
door het Toppen, o f afhouwen der Takken, en
maakt dit Vermogen in de Plantgewasfèn boven
alle verbeelding groot ( * ) . Des is het te be-
grypen, dat al ware flegts van ieder Plant maar
één in ’t Paradys gefchapen, gelyk L i n n ä u s
fchynt te willen , nogthans de geheele Aardbodem
daar mede, in vervolg van tyd, gemakke-
lyk heeft vervuld kunnen worden C f).
Onze Ridder zal het wel ten beste willen nee*
men, dat ik in deezen van andere gedagten ben.
Zonder eenig wonderwerk o f onnatuurlykheid te
onderzeilen; gelyk plaats hebben moest, wanneer
de Zaaden van alle Plantgewasfèn dus over
den geheelen Aardbodem verfpreid hadden moeten
worden , houd ik my aan den Letter dep
Heilige Schriftuur : de Aarde bragt Zaadzaau
jend Kruid voort Ik ben van Gevoelen, d a t",
zo min als de Walvisfchen in ’t Paradys gefchapen
zyn : zo min ook de Planten j aan Afrika
en Amerika thans alleen eigen, door Zaaden
uit het Paradys derwaards overgebragt zyn. De
Aardbodem heeft alom, op de oogwenk van deri
Almagtigen-, de Planten, die Hy begeerde, dat
’er groeijen zouden , in eens en in volkomenheid
voortgebragt ; zo wel als de Dieren gefcha*
(*) Hiß. de VAead. de 1700 , p. 86,
(O Ttllitrit habitabiüi ihcremnto. 5^. 60,
fchapen werden, niet in ’t Paradys alleen, maar Inle
over den geheelen Aardbodem. W y hebbenDING*
immers geen reden , om te denken , dat de
Dieren minder in een ftaat van volwasfenheid
zyn voortgebragt, dan de Menfch. Aangaande
de Kruiden en Boomen mogen wy even ’t zelfde
vermoeden, ja vastflellen. De Dieren, zö wel
als de Menfchen , hadden aanftonds hun Voed-
zel noodig} en konden niet wagten, dat hetzelve
uit Zaad opgroeide. Het Paradys was reeds bezet
met Boomen, die naauwlyks zo fchielyk
konden opgefchooten z y n , naar den gewoonen
loop der Natuur, en dien loop moest alles, na
de Schepdaad, volgen. Dit blykt onweder- ,
fpreekelyk : want de Planten Werden, met het
Zaad daar in , gefchapen. Hoe het te begrypen
zy , dat , na den Zondvloed , toen de meefte
Planten Natuurlyk, door zo lang onder Water
te ftaan, bedorven waren, het Aardryk terftond
wederom vervuld was met genoegzaam Kruid,
om de Menfchen en Beesten , wanneer zy uit
de Ark kwamen, te voeden, is rhy duifler: zo
we l , als waar van de Verfcheurende Dieren in '
de A rk, en onmiddelyk daar buiten, geleefd kunnen
hebben , en waar de Rivier - Visfchen ge-
bleeven zyn , die Groente en kleine Wormpjes
eeten. Ik begryp niet, hoe de gefleldheid des
Aardbodems toen herfteld heeft kunnen worden,
zonder een nieuwe Schepping.
Om tot dë Plantgewasfèn terug te keeren: ’t
is wel zeker, dat eenige Zaaden door den Wind