Inlei
ding.
De Groeijing,
Het Leven , nu, der Planten, is werkzaam
door de beweeging der Vögten in de gedagte
Vaten en Blaasjes en van de Lugt in de Lugt-
pypjes daar tusfchen. Welke veranderingen van
deeze beweeging afhangen , zal genoegzaam
blyken, als wy agt geeven op den aart der Vögten
, zo wel als op het maakzel der Vaten en
de gefteldheid van den Dampkring, waar in de
Planten leeven. ’t Is bekend, dat de Warmte
alle Lighaamen uitfpant, en dat deeze uitzetting
allermeest plaats heeft in de Vögten en in de
Lugt. Hier uit komt een dubbelde drukking
voort : want de L u g t , in de tusfchenruimten
vervat, zig uitlpannende drukt de Wanden der
Sapbuisjes , die tevens door de Vögten worden
u itg ezet, en hier door zyn de Vögten in een
geweldige perfing. Dit maakt dat derzelver
vlugfte deelen opwaards gaan en uitdampen ,
terwyl het Lymige en Aardagtige ftrekt om de
Wanden der Vaatjes o f Vezelen te ver fier ken.
D it doet de Plantgewasfen in langte en dikte
toeneemen en veroirzaakt dus het gene men
Groeijing noemt. Hoe fterker toevoer van Vögten,
die met Lymige, Vette en Zoutige deelen
bezwangerd zyn , naar den aart der Planten ge-
fchikt, hoe fterker aangroeijing. D it wordt men
gewaar in Gewasfen, welke uit een mageren in
een vetten Grond verplant worden, en het tegendeel,
jals menze in fchraaler Grond brengt.
Om nu de manier van Groeijing in de Planten
nader te befchouwen, zo moeten wy agt geeven
op
op de deelen, waar zy uit beftaan. In ’t alge- d^ e i'
meen heeft ieder Plant'een Wortel, een S te e l,
Steng o f Stam, en Bladen. W y zullen van
ieder in fi byzonder fpreeken.
De W ortel is dat zigtbaare d e e l, waar wortk,
mede de Plant gehecht .wordt aan den Grond , planten,
o f eigentlyk dat gedeelte der Plantgewasfen,
het welke onder de Aarde moet zyn , om hun te
doen groeijen. Sommige Planten kunnen eeni-
gen tyd leeven , zonder dat de Wortels in de
Grond ftaan. Sommigen groeijen zelfs dus ,
fchieteride Steng, Bladen en Bloemen. Dit ziet
men in de Bolplanten en anderen. In ’t algemeen,
echter, wordt tot de Groeijing vereifcht,
dat de Wortel in de Grond z y , o f aan eenig
Lighaam gehecht, waar uit hy zyn Voedzel kan
haaien , en moet de Grond ook van dien aart
z yn , dat ’er de Plant door gevoed kan worden,
indien dezelve groeijen zal. De Planten, die op
’t Water dry ven , laaten haare Wortels hangen
in het Element, dat haar tot Voeding ftrekt: de
andere Waterplanten hebben haare Wortelen
doorgaans in den Slibberigen bodem. Men ziet
ook, dat de meefte Aardplanten eenigen tyd .leeven
kunnen van enkel Water.
De Wortels der Planten zyn van verfchfflende^n»*
gedaanten. Sommigen beftaan uit dunne Veze- iende gelen
, die van den Stoel af naaüwlyks in diktedaante-
verminderen , maakende als een bos Haair uit,
en deeze noemt men Haairmrteh. Zodanige
Vezels komen ook aan de dikke Wortelen voor,
en
II. Deri. I. STUJS.