' • • " ' ' t - ' - S i l I
iHiffeiilifi i!
. • ;.. i ^ ill
.iiffaillf'iiiilil'i. i"
38(5 BESCIIRYVING DER SPRINGK H AANEN EN
raxxf • door de lange Winter-nachten, en 'c veranderlyk üechte
Weer, als m zyne wooning opgeOooten geweeft zynde, opgewakkerd, en
be.luit op een fchoonen dag zyne kamer, hem reets tot een lafl: geworden
met het open Veld te verwilTclen. Dan is het,dat niet alleen demet groen flu.'
weel op meiiwbekleede, en met zo veelerleie welriekende bloemen praalende
W eiden; met alicen de voorheen kaale en als verdorde, maar nii met bloefenj
en loot vercierde boomen en ftrniken, hem ten hoogften verkwikken en ten
uiterllen vergenoegen; maar ook vermeerdert het blaaren der tedere Schaapen,
het gnnneken van een moedigen Hengft, het bulken van een zattenOs
vpmengd met het hevelyk gekweel der gevleugelde Luchtbewooners, niet weil
mg zyn vermaak. Ja zelfs de Inleflen vervrolyken ons in dit Jaarfaizoen.
Men hoort aan deiie en getie zy',
In groene Weiden, en in Bloememyke dakn.
Die, door den daim befpneid , met Diamanten fmalen,
Het ließyk brommen van de By;
't Cefmr der Vedeiryle Bieren,
Die kwinkekeren, of voorby ons heenen zvjieren.
Men ßaat vermnderd, hoe dat alles als herleeft;
De Flieg en Hammel gmiß, de Kener hromt en zweft. enz.
B R 0 C Ii E
En dit vergenoegen diuirt niet alieen de geheele Lente door, maar heeft
ook in den Zomer zyne vermlTeling; fchoon 'er in dien tyd reets veele
Lente-Zangers zwygen , worden echter wederom anderen gehoord ; en de
Cymbaa -klank des Veld-Krekeis heeft zo wel zyne aanminnigheid, als het
fnorrend gelaid van den Springkhaan. "
Deze en diergelyke gedachten hebbe ik menigmaal in de Lente van dit ¡aar
17+8, [toen de Heer RosELdit fchreef] gehad,wanneer ik, ter vermeerderinge
van den voorraad myner InfeSen ,door deVelden en Bufchen wandelde;
nochtans verllaafde ik my met zo zeer aan dit vermaak, dat ik 'er de Infeflen
door vergate; maar des met tegenilaande, fchoon 'er eene menigte van Rupfen
wäre, welken de boomen in onze Tuinen hier en daar in dit Voorjaar zeer verwoelteden
, kon ik echter weinig nieuwen voor ditmaal ontdekken. Dit heeft
my
ivveede
Clafle
der
' hairige, brniiie Rnps enz. (Zie de (vi
Clalle derNaclii-Vümiers, Tai. III.) micsgaders de Meggen Mot ; (2ie de Vierde Nacht-
K R E K E L S DEZER LANDEN. Tab. XX. en XXI. 3S7
my doen befluiten om den Lief hebberen by dezen nog de Afbeeldingen en 1"™-
befchryvingen van eenige Springkhaanen onzer geweften onder 't oog te bren- ™ - '
gen- waar op naderhand nog eene gantfch byzondere Rups zal volgen, welter
Vlinder ik alle dagen uit de Pop, die ik bewaare, verwachtende ben.
§• 3-
Vermits in de vootige bladen dezer Verzamelinge al omftandig aangetoond
is, dat de Springkhaanen gecne andere Verandering onderworpen zyn, dan
datze VIeugels krygen , die ze in 't begin niet hadden; dat ze, dezelven verkreegen
hebbende, eerft bekwaamzyn hun geflacht voort te planten; dat het
geluid, 't welk ze , om banne gade te lokken , met de Vlengelen niaaken,
alleen door de Mannetjes voortgebragt wordt; en wat 'er voorts by hunne
Paaring en 't Eierleggen gebeult enz.: zo zal ik by de befchryving der volgende
foorten niet noodig hebben zulks te herhaalen. De hier voorkomende
'iab, XX. vertoont ons in de 1«=, 3"= ea Fig. Tau. XX.'.
De kkiiiße, my behende, fiort der Springkhaanen dezer:
Landen,
l , 4.
By eene naauwkeurige befchouwing der opgenoemde Figniiren zal men we!
dra ontdekken, dat deze Springkhaanen, ten aanzien hiinner gedaante,met
de grooter foorten volkomen overeenftemmen, en tot die genen behooren,
welker Wyfjes geene Legpyp, en geene lange Sprieten hebben. De i"« en Fig. ¡,
jJi Fig. vertoonen ons dit flach van kleine Springkhaanen in dien ouderdom, «
waar in zenog eensvan huid veranderen moeten : hierom ziet men 'er nog
geene VIeugels aan, maar wel de Vleugelfcheeden ; en in die geftalte vindt
men ze , gelyk- de meefte andere Springkhaanen, in ^uny, July en Jugufiiis.
Deze, anders elkander zo gelyk zynde, Schepzelen, zyn nochtans in koleur
zeer verfchillende. Zommigen zyn ganifch roozenkoleurig , als in de i'^®
Fig. te zien is; anderen zyn deels groen, deels geel, gelyk in de Fig., wederom
anderen hebben eene bruinachtige grondverwe enz. doch, by 't verwisfelen
van huid,,veranderen zy niet van koleur , en ze worden derhalve
ook,
Nacht-Vlinders, VII. eil VI I I . ) welke laatllen de-'grootlle fchade aan de Appelboomefl.
KLEEHAKN,