=74 V O O R B E R I C H T TOT DE B E SCHRYVING DER
Tic. in. ¿ej^eifs deelen, benevens de vier vleugels en de twee paar dunn
e achterpooten, zyn, in alles niet anders geileld , dan de voorigen;
en dus is ook de Itoleur, volgens het gezegde van IVIejufl'er
M E R I A N , even zo groen als aan zonimigen der voorige Diertjes.
Indien wy bygevolg het enkele fchild van 'c voorlyf uitzonderen,
waarmede dit Infefl:, dac we thans befchouwen, voorzien is ; kernt
liet voor 't overige met de anderen volkoinen overeen ; en 't • kan
derhalve zo min als die onder de Springkhaanen gerekend worden.
Vermits nu wydeis MejufFr. MERIAN, voor zo veel ik
w e e t e , de eenigfte is , die dit Infed bekend gemaakt, en 'er iets
van befchreeven heefc, zo kan ik 'er ook voor tegenwoordig geen
verder bericht van geeven.
S 17.
Hier mede nu alles gemeld hebbende , wat my van zodanige
Schepzelen bekend is, welken onder de Springkhaanen gerekend
worden, maar 'er inderdaad niet onder behooren ; zal ik echter,
eer ik tot de wezenlyke biütenlandfche Springkhaanen overga, nog
eerft gewag maaken van een paar byzondere Schepzelen , welken
de beroemde Heer Dr. SCHEUCHZER , in i.'jue. Phyßca facra,
als Springkhaanen ¡spgeeft. Het eerfte heeft hy, in de CXXXlV®=
Plaat der*"eerfte afbeeldinge, op den voorgrOnd laaten zetten. Dez
e Plaat verbeeldt de Egyptifche plaage der Springkhaanen, en in
d e daartoe behoorende Verklaaring zegt de Schryver aan het eind
e : Op den voorgrond dezer Plaat ziet men een der groote Springkhaanen
uit Merians Surinaamfche Injeäen , pog. 28. Jk had deze
woorden naauwlyks geleezen, of ik iloeg met groote begeerte het
Werk van die JuiFer op, om in hetzelve te zien, of die bekwaaine
kennaareffe der Lifeélen het hier afgebeelde wel onder de
• Springkhaanen telde. Want ten aanzien der gantfche geftalte
fcheen dit Dier meer een Kever, dan een Springkhaan te zyn ;
nademaal het van den laatften niets anders aan zieh heeft, dande
twee fpringpooten ; die nog daarenboven aan hetzelve niet achter
z i t t e n , zo als ze aan de wezenlyke Springkhaanen bevonden word
e n , maar voor aan -'t borstfttik hunne inleding hebben. Ik zag
•ook
• S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S . 2 7 5
ook wel dra, dat ik in myne meening niet bedroogen was, enT.^.iu.
dat dr-Ieor Dr. SCIIEUCHZER de Verklaaring der aSi^o Plaat
in 't Surinaamfche Infeden-werk van Mejuffr. MERiAN metmoeft
aeleezen hebben: want de woorden luiden daar aldus. Ik hehbe op
de Frucht (dit is een Citroen) eenzwarten en zeer jchoonen^ooden
oedgevlokten Kever gezet, om zyne zeldzaamheid en om de Plaat
daaräoor des te heier te vullen en te vemeren ; doch ik laate aan
anderen over, om den oorfprongk van dit my onbekende InJeSi te onderzoeken.
Het tweede door den Heer Dr. ScnEuci-izER opgerreeven
Schepzel ontmoet men op de CCLVIfc Plaat, op welke de
Springkhaanen, die men in het Linckifch Cabinet te Leipzigvmdt,
uit de Breslaiifibe Verzamelingen van den Heer ARNOLD, afgebeeld
voorkomen; en dit Infeft wordt in de is'ii^ Fig. yertoond.
Des Autheurs woorden daar over luiden aldus: Een Springkhaan,
Wiens kop, heenen en achterlyf als met Haderen hedekt , de vleugekn
insgelyks bladervormig en vezelig zyn , en flechts i van 't achterlyf
bedekken: aan de overige deelen van H lyf komen mtgejneeden
Uaadjes te voorfchyn, die 'er alleen tot cieraad fchynen te zyn. BYna
even zo luidt ook de befchryving in. de Breslaufche Ferzamelingen,
maar ik kan dit Infeft,, volgens myne Kentekens, voor
geen Springkhaan houden ; inzonderheid , dewyl deszelfs voorpooten
volftrekt vangpooten fchynen te zyn, en het zelve zieh bygevolg
met andere Infeden geneert. Had ik van de beide gemel.
de Infeften een origineel können deelachtig worden; zo zou ik 'er
de Afbeelding insgelyks van medegedeeld hebben; doch dit moete
ik by dezen zo lang uitftellen , tot dat ik het geluk hebbe van
met de vervulling der belofte van een begunfliger uit Dresden verblyd
te worden. Voorts zal ik de andere my onbekende Infect
e n , welken miflchien van zommigen onder de Springkhaanen gerekend
worden , aan de onderzoekinge der genen overlaaten, die.
dezelven bezitten; en my thans verledigen tot de