TAB.
XXVI.
• ^
F¡¡. ...
•4^8 BESCHRYVING der S P R I N G K H A A N E N EH
g a m f c h e Worm eene dikke en ftompe gellake heeft. Alhoewel nn M»
H u l . e voor 't ovenge gaheel ledig was, hadden echter de o o S To, ¡ Z
helderen glans; en hec dünne vliesje , waaruit zy beftonden ver?l /
z i e h , wanneer man hat door aan Ver^rootglas befchouwde even z ^ t
d e oogan van alle andere Infeflen; il^vil lagge-n , dar be dt omHK
vaele kleine oogjes te zamen gellald fthean. dI Sp'rietan van dezen W n "
hebben drie laden; loopen van vooren Ipits toe , en z j n Lerkelvk L "
dan de Spneten van de Cicade zelve. ^ merKeiyn langer
9-
• b®™" bafchreeven Worm vas
o m ? k 'er t H na a uwk a u r i g e r befchouwing ; waa'
I h i i e Lofdtd. ^f g ebe a ld hebbe. Dezelve b S
m drie hoofdleden; waar van bet eerfte vry hard en dik , bniin van ko
l e u r , an met eene nedarwaarts geboogen fcherpe fpitza voorzien is doch
het ovenge van dit lid vertoont zieh meer breed dan rond 't is äan tvn^
J^itzen luflchen dezen vind aen klein geelachtig - r o o d deal zvna in e
h r a f t ' n r r ^ ^ r^ ? klaauw-h^akj e s ter vafthSudinl
heaft Dit d ant zekarlyk tot het kruipan, even als hat andere tot het £
krabben en u.tgraavan der aarde gefchikt is. Hat middelftrJdeelte I t
dezen Poot is het dikile en breedlle; zynde, aan de™fcherpen® ond
n i e t twee gr.ote, en, tnffchen dezen, met l og meer k lek^Li tzen be !
w e l k e n akemaal Msgelyks by 't graaven van „ut kennen zyn '^ V o o r í s k ñ
men zo we aan dit, als aan 't voorige gedeelte, vaale kldne e e S t
r o o d e hairtjes befpeuren. Het derde gedeelte mü Ii® A®
P o o t zyne loleding^an 't Borftftuk h ief f , t van S u r ge k L ^ ^ n S
f e J n n Z "" ^^ duLfer t langer dS
d e voorilen, en hebban «jdars niets byzonders. Gelyk nu de Worr^e" der
W a t e r - N i m p h e n , als voorheen gemald is, niet uit het 4 t e r te v o o S ko
m e n , voor dat ze m ilaat zyn om hnnne Wormen huid te verlaaten enl
e e n gevlangeld .fchepfel te verfchynen; zo ftelle ik ook vaft d l f d e Wor^d
Cicade niatbuitan de aarde komt, dan wanneer hy voor den LatftaTkeer
ftaat te vervel len, en eene gevleugelde Cicade zal worden, ¿ k zal S c f a
d e reden zyn, waarom de üudan gameand hebben, dat de C i c a kTuk de
^ f e n ^ r ' ' ? ™ " ' ' " ^ ' "" zo m e n v« delhe
m e n z a r s , die 'c zieh tot eene aer rekenden , Kinderen dar aarde genoemd
t e worden, gouden Ccaden tot een teken in 't Hair gedraagen hebben
O e w j l vooris de nieuwe Ocade de oude Hui d of Hulze te^rug laft! ter p t e -
K R E K E L S DEEER L A N D E N . Tab. XXVI. 42 9
ze daar ze verändert, zo is 't gean wonder, dat men dezelve dikwyls vindt; TAB.
en de Heer MA R K G K A A F zal waarfchynlyk door diergalyk eene Hulze be- xxvr.
droogen zyn geweaft ; wanneer hy betuigde te gelooven, dat de Cicaden zieh
te barilen zingen; want, in de boven aangehaalde befchryving der Bcaziliaanfche
Cicade, zegt hy: ik beb ze menigmaal dooi, m in de ¡engte geborßm , aan
da ßam van een hmm zien hangen.
D e orde der Fignuren op onie XX Vr^« Tab. brengt ons ntl weder tot de
volwasfen, gevleugelde Cicaden ; an wel tot het befchouwen van derzelver
ondeivlakte. Hier zien w y , behalve de zas Pooten , den Zuig-Angel, de
Teeldeelen, en nog twee byzondere plaatjes of fchildjes; die echter alleen
aan de Mannatjes gevonden worden. iVien kan dezelven in de 3'i= en 4''= Fig. Fig. 3.
zeerklaar onderfcheiden ; ze worden door de letters a. a. aangeweezen, en ™
hebben, gelyk het overige grootile gedeelte der ondervlakte, eene Oranjegeele
koleur. Aan de Fig. welke ik voorbedachtlyk met uitgebreiden Bg. s-
Vleugelen getekend hebbe, opdat men ook de kleine Ündervleugels te zien
niogte krygen, ontbreeken deze Schildjes , nademaal dezelve eene Cicade
van 't Vrouwelyk geflacht verbeeldt : daar bsnevens ontdekt men hier te gelyk
het onderrcheid, dat door de Teeldeelen veroorzaakt wordt. De Schild,
es, waar van ik eerft zal fpreeken, zyn aan verfchillende foorten grooter of
deiner; gelyk zo die van de 4=1= Fig. , de Schildjes van de 3''= Fig., naar
gerade der grootte van 't Infeft, verre overtreften. Doch men zou
zieh bedriegen, Indien men daar uk belluitenwilde,dat de grootte der Schildjes
altoos, naar evenredigheid der grootte van het Infef t , zy : want de groote
Indiaanfcha Cicade van Tab. XXV. Fig. j. die ook een Maunet j e is, heefc
niet veel grooter Schildjes, dan die genen zyn , welken wy in de 3''': Fig. dezer
Tai. by a. a. zien. AL D R O V A N D U S vergelykt deze Schildjes by hec
zaad, of de vrucht dier Kiuiden, welken L O B E L in deszelfs Stirfium Adwrjaria
mva pg. 74. den naam geeft, van Thlasfi parmm Hieracii folium, five
Lunaria lutea Miinfpsl. 6" Leucoium luteum matinum ; doch die de nieuwer
Kruidkundigen TUaspidium noemen. Ze zyn aan de buitenlle vlakte eenigzins
verAiulfd, van binnen wat uitgehoold, en buiten om met een fmal hoogzel
voorzien, dat eene foort van Zoom vertoont. Zo verre als deze Zoom gaat,
zyn ze vry; maar van boven, daar dezelve ophoudt, vindt men ze aan 'c
V o o r l y f , zonder eenig beweegelyk lid, vafl; gegroeid: oük hebben ze aldaar ,
in 't midden, eene (lyve fpitze Veer; waar door ze tegen de ondervlakte van
't lyf gedrukt worden.
Deel 2t1e Stak. I i i § II