S t 6 BESCHRYVING DER S T R I N G K H A A N E N EN
TAS.VIII. voorfte pooten ook wel aan dat deel met fteekelfpitzen voorzien , maar die
zyn veel zwakker en minder in getal. Aan 't einde van dit pootgedeelte, alwaar
de vier grootfte en fcherpfte fpitzen ftaan, is hetkleinfte voetdee!, waarmede
de Springkhaanen toetreeden , vaftgeheciit. Het zelve beftaat, even
als by de buitenlandfciien , uit drie kleine, breede, hartvormige leden, aan't
laatfte van welken nog een dun lid zit, met twee haakvormige klaauwen voorzien
; en dus is 't ook met het laatfte deel der overige vier pooten gefteld.
Deze aan 't einde der pooten zittende twee klaauwen zyn, niet alleen aan de
Spnngkhaanen , nsaar ook aan andere zespootige Infeaen, ja zelfs aan de
Vlooien te zien; en wel zo gelleid, dat ze twee byzondere deelen uitmaaken;
welken echter by de gefpleeten klaauwen van 't Hoornvee in 't geheel
met te vergelyken zyn: des ik niet begrypen könne, wat den Heer FRISCH bewoogen
heeft, om , in zyne deor my an 't Voorbericht, pag. 300 aangehaalde
woorden, te zeggen, de gefpleeten klaauwen zyn 'er. Wyders ontdekken wy
in onze hier afgebeelde Springkhaanen Hechts twee vleugelen; maar dezenbefluiten
nog twee breedere en te zamen geplooide Ondervleugelen,' zodatzy'er
vier bezitten; die allen gezamenlyk hunne inleding naby hethalsfchildhebben.
De bovenften gaan over het achterlyf heen, en voegen zieh van boven zo zonderling
te zamen, dat ze aan 't halsfchild eene breede bovenviakte formeeren
; welke zieh naar achteren ongemerkt in eene icherpe verhefEng verliett;
nademaal die beide vleugels aldaar, met hunne binnenvlakte, digt aan elkan-
«ler Iluiten.
S. 4.
N a zullen wy de vier eerile Figuuren eens wat naauwkeuriger bezichtigen.
i'ig. I. Het gene ik hier boven §. 2 van de Fig. aangemerkt hebbe, geeft te kennen
, dat dezelve een Mannetje verbeeldt. Die is meerendeels groen; het boyendeel
der vleugelen heeft eene bruine verwe; aan beide de zyden ziet men
'er eenige donkere vlakken in, en de äderen zyn geel. Het dunfte en langfte
cieel der fpringpooten is, gelyk het buitenfte van alle zes, bruin rood. De
fis- 2. 2'"'= Fig vertoont ons een Wyf je, waar aan alles , behalve het bruine bovendeel
der vleugelen, en de insgelyks bruine legpyp, eveneens gefteld is als aan
« i . 3. de voorige. Het Wyfje, in de s«!» Fig. afgebeeld , is Over 't gantfche lyf en
de zes pooten meer donker-purper-rood; ook ziet men van deze koleuriets aan
den kop en 't halsfchild; waartegen de vleugels meestal roodachtig geel zyn ,
fig. 4. en 't overige groen is. In de 4«= Fig. ontdekken wy een byna volkomen bruinen
Springkhaan van 't vrouwelyk geflacht; nademaal men enkel aan den kop,
aan de legpyp, en aan de achtenle fpringpooten , iets groens ontdekt. Van
de byzondere geftalte, waarin dezelve hier afgebeeld is, zalik terzynerpiaatze
nadere raelding doen.
l 5.
K R E K E L S DEZER L A N D E N . Tab. VIII.
§• 5-
317
TAN.VIRR.
Dat het trillend geluid , 't welk men in de maand July dikwyls op de
Velden hoort, niet alleen van Krekels , maar ook van de Springkhaanen
gemaakt wordt , is , myns oordeels, eene bekende zaak ; maar dat hetzelve
alleen van de Mannetjes voortkomt, zalnietzo algemeen bekend zyn.
DeMannetjes naamlyk zoeken, wanneer ze volwalfen, tot de voortteelingbekwaam
zyn , en de neiging daartoe gevoelen, door dit geluid of gezang, den
Wyjes hunne tegenwoordigheid te kennen tegeeven; zingende, als men zegt, een
Minnedeuntje, waardoor ze de Wyf jes tot zieh lokken. Het werktuig, waarvan
zy zieh ten dezen einde bedienen , beftaat in hunne beide bovenvleugels*:
Want kort by het halsfchild , alwaar ze hunne inleding hebben , en
eene breede vlakte maaken , zyn ze met meer en fterker peezen voorzien, dan
de vleugels der Wyfjes; wanneer zy dan deze vleugels, als twee droogelichaamen,
fnel tegen elkander wryven , ontflaat daardoor dit helder klinkend geluid.
Men Werpe my hier niet tegen, dat 'er, door het zamenwryven der
vleugelen alleen, geen zo fchel geluid ontftaan könne, indien'ernieteeneholligheid
taifchen beiden zy , en 'er lucht tuifchen kome ; gelykerwyze eene
Mondtrom, zonder eene byzondere beweeging, intrekkingenuitftooting der
lucht, geen geluid laat hooren, men möge dezelve beweegen zo men wille:
want wy zullen wel dra zien, dat het even zo gelegen is met het geluid der
Springkhaanen en Krekels, als met de toonen van de mondtrom; waarby echter
dit onderfcheid plaats heeft, dat deze Infeften alloos eenerleien toon laaten
hooren; die nergens anders in verändert, dan üechts in de fchielykheid.
De zulken , die my hierin menigmaal tegengelproken , en beweerd hebben, dac
het fidderend geluid der Springkhaanen en Krekels niet door hunne vleugels,
maar of door den bek, of door het te zamenwryven der pooten verwektwierd,
hebbe ik op de volgende wyze van het tegendeel overtuigd, Ik nam naamlyk
een Mannetje der Springkhaanen, doch menigmaal liever een der Krekels,
knipte met eene Schaar in een zyner bovenvleugelen naar de lengte, en zettede
het Infefl; dus weder in 't gias, waarin ik het bewaarde. Deze kwetzing
des vleugels verhinderde niet, dat het dezelven weder tegen elkander wreef,
en men hoorde wel haaft, dat het nog een trillend geluid kondemaaken; maar
de
* Veeien zyn aog van gedacliten , gelyk ik in vroegere tyden ook gevveeil ben, dat hec geluid
dezer Diertjes, hec welk 20 fchel en doordringend is , inzoiiderheid dat der Krekels des
Winters achter de Haarcifteden , door den bek gemaakt wordt; en ze können niet gelooveu
dat hunne kleine vleugels in ftaat zyn , van znlk eene fterke wryving te doen , om een zo
fcherp en verre klinkend geluid te forineeren ; doch de Heer Rufe/, dien zulks, gelyk het
vervolg toont, ook van anderen voorgekomen is, .ftaafl: zyn gevoelen vry duidelyk.
DE VERTAALÜR.
ade Deels ade SüJh S s