N i
318 BESCHRYVING DEH S P R I N G K H A A N E N EN
TM.vni.de klank was niet zo helder, en even als die van eene Viool waarran rf^
heel Over dwars affneed, verminderde het geluid nog me e r r en®! ! ik®de'
X e r i - l - f 'u zogenoemd kwinkeleeren , de-
ATZ^^ •'alsfchjld opblaazenj en de kicht, die uit de daaronder zvnv
L i g i e n ^ r d r r e a ^^ ^ bewe e g^g hun^^L
5. ö.
jes aankomft gewaar wordt, houdt hec op met fingen S zyne h a r S l
lange fpneten of voelarmen achter over, om te onde;zoek n wat hem ee
naderd zy, en of hy vnend dan vyand te vermoeden hebte In V «rf.'
geval verwellekomt het Mannetje zyne gewenfchte Gadern« p™;
cm hem te naderen. Het Wy % laat dan het Mannetirook L T l.n»
3 / i si f i t f i r
neeic,, is i 00k noodig dat ze by herhaaling
paaren.
§• r.
Deze paariDg gefchied zynde, legt het Wyfj e vervolgens , eenige dagen
daai
K R E K E L S DEZER L ANDEN. Tai. VIII. 31p
daar na, zo veele Eieren, als hier door bevrucht zyn geworden. Het zoektTao.VIir/
ten dien einde in 't gras eene plaats, alwaar de aarde niet zeer vai l , maar
bei en los is, waartoe het zieh van zyne legpyp zeer wel weet te bedienen;
als het dan het gezochte gevonden heeft, ileekt het die pyp tamelyk diep in
de aarde, en laat door dezelve, die zieh in de lengte opent, de Eieren van
tyd tot tyd vallen; doch de wyze, op welke de Eieren in deze pyp komen,
zal in 't vervolg ontvouwd worden. De 4«'= Fig. toont ons een WyQe, in dit
werk bezig; maar het zal zelden meer dan 6 of 8 Eieren op eene plaats leggen,
zo als in de s''" en ö"*« Fig. te zien is. Dezelven zyn in 't begin witach- ßff. 5
tig-graauw, en langwerpig van geftalte. Zy blyven van den Herftt af, den
gantfchen Winter door, in de aarde maeft zonder eenig nadeel liggen; waar
tegen de Springkhaanen zelven allen voor den Winter fneuvelen. Uit dien
hoofde ziet men in 't voorjaar ook nooit een volwalTen Springkhaan, des tnen
moete vastilellen, dat de Eieren de koude beter können verdraagen, dan de
Springkhaanen zelven.
Ik kan my ligclyk verbeeiden , dat veelen , by het leezen van het bovengemelde,
zullen denken, hoe het mogelyk geweeft zy , dat ik het paaren
en eietleggen dezer fchepzelen zo naauwkeurig hebbe können nag
p n ; niettegenftaande ze zieh in 't gras onthouden. Doch , hoe bezwaarlyk
dit hun möge voorkomen, ze zullen myn verflag echter ligtlyk gelooven, als
ik hun melde , hoe ik 'er mede gehandeld hebbe. Ik vergaderde in 't begin
van den Herfíl, zo wel van de tegenwoordige, als van andere groóte foorten
van Springkhaanen, eene tamelyke menigte, en bewaarde ze by paaren; zo
dat ik altoos een Mannetje en Wyfje te zamen hadde. Ik plaatfhe dezelven
in verfcheiden groote glazen, die ik tot op byna de helft vulde met aarde, welke
ik met Zooden bedekte. Hier in vonden zy niet alleen een bekwaam verblyf,
maar ook te gelyk hun noodig voedzel ; dewyl ze op de Zooden genoegzaaro
gras, als hunne voornaamfte fpyze, voor zieh hadden. Opdat evenwel
de verdrooging der Zooden hun niet nadeelig , en my in myne onderzoeking
hinderlyk zyn mogte, zo begoot ik dezelven alle morgens met het vereifchte
water, om dus het gebrek aan daauw te vergoeden; de glazen ftonden wvders
voor een vender aan de zuidzyde. Op deze wyze behield ik myne Springkhaanen
vry wel in 't leeven; en kon daarenboven, dagelyks het vermaak hebten,
van te befchouwen, wat ze deeden. Dus doende hebbe ik niet alleen
hunn§ paaring gezien , maar ook naderhand , toen de daar door bevruchte
Wyfjes hunne Eieren wilden 1-egaen, en ten dien einde eene plaats zochten,
daar zy hunne legpyp m de aarde konden fteeken, die nergens anders dan tuslc;
ien de Zooden en 't Glas te vinden was, ook op myn gemak alles können
nagaan, wat 'er by cn omtrent gefcbiedde. Een ieder die deze moeite doen,
S s 2 en