558 B E S C II R Y V 1 N G D V L I E C E N EN M U G G E N . Tab. V.
TAB. genzeggelyk te kennen gaven *. De 3 fig. vertoont ons zulk eene Vlicg,
en dezelve is, zo vvel in maaUzel als in koleiiren, van andere Vliegen dermaace
onderfcheiden, dat hy , die ze eens heefc gezien, dezelve akyd weder
zal können kennen: Haar Kop,dien de beide oogen bykans alleen uitmaaken,
is ïamelyk groot en Oranje-briiin van koleiir. Voor aan denzelven ziet men
een paar korte, tedere en zwane, hairvormige Sprietjes iiitileeken, die uit
één puntje fchynen voort te komen; en daar onder ftaat een geel wrattenvorrnig
deel, achter 't welke de witte Zuiger verborgen ligt. Want deze Vlieg
is met geen ftyven Angel voorzien, gelyk men denzelven wel by eenige andere
foorten ontmoet. Haar Voorlyf of Borftftuk is van boven zwart, doch
ter wederzyde en van onderen Oranje - geel. De zes tedere Pooten hebben
hunne inleding aan' t zelve, zyn 00k meellal Oranje-geel, maar by de inleding
eenigzins zwart. Met d]kke Achterlyf, meer glad dan rond zynde^
heeft van achteren een klein uitlleekend en nedenvaarts geboogen deel;
v o o r ' t overige is deszelfs grondverwe insgelyks Oranje-geel; by ieder Afdeeling
der Leden ziet men een zwarten dwarsftreep, Het wordt van boven
eenigzins bedekt, door twee zeer fmalle en doorzichtige Vlengels, welken in,
diervoege over elkander liggen, dat het zy,al s of het maar één Vleugel wäre.
Vermits nu de IMade, uit welke deze Vlieg voortkome, in 't water leeft, zo
is 't geen wonder dat de Vlieg zelve zieh ook omirent en by 't water onth
o u d t , alwaar ik ze menigmaal gezien hebbe. Daar benevens leert de neiging
der Infeaen.die voor hunne IMakomelingen doei zorgen,ook deze Vlieg haare
Eieren aan den Oever in zodanige wateren te leggen, waarin haare Jongen,,
als ze voor den dag komen, hun noodig onderhaud können vinden,
§. (5.
De Heer FRISCH heeft deze Vlieg , benevens haare Made, ook voorgefttld
in 't Deel zyner befchryvinge van allerleie Infeftenpag 20. Tab. X.
H y geeft aan de Vlieg den naam van Brème (dat is,een Horfel of Koevlieg;)
en noemt ook de Made den ff^ater-Bremen-li'orm : welken naam hy, volgens
zyn getuigenis , overgenomen heeft van SWAMMEKDAM, by wien deze
V l i e g , in zyne Hiß. Injeä. Gen. f i i . Ullraj. ¡6pi. pag. 138. Tabams heet,onder
• Ik hebbe de Eieren dezer Vliegen nog niet gezien ; maar de Heer SWAMMERD.^M, die dezelven
zorgviildig ontleed^had ,lieef[ ze gezien; en zegt, in zyn Bybel der Nstuure, dac deze
Eieren in den Eierlioit gantfciî rond, en in 't midden open fchynen; maar dac dezelven langkwerpig
rond zyn, en da: ze, hoe langer de Vlieg haaren Poppentland verlaaîen heeft, ook des
te langer, fpitzer, grooter en kennelyker worden. Derzelver kolenr is, volgens hem, van een
aangeiiaam groen; en hy heeft 'er, in een enkelen Eierßok wei 440 geteld. Voorcs zou de
Vlieg, eveii als de Water -Nyinpl ien, dezelven in Water laateo vaüea.
KleemaNiI
559
der welke benaming eene' Koe - Vlieg verftaan wordt. Gemeide Heer S w A M- TAB. V.
MERDAM zegt mede, dat ze een Zuiger heeft, waar door zy de fappen, en
den dauw der Planten inzuigt; mitsgaders een Angel of Steekpriem, waarvan
zy gebruik maakt, om door de huid der Dieren heen te booren, en derzelver
Bloed op te trekken. Doch dit laatfte kan van onze thans befchouwde
y i i e g met gezegd worden; en derhalve komt haar de naam van Brem oiBrem-
/C niet toe. Ook heeft SWAMMERDAM zelve naderhand bekend , dat hy
dien Angel niet heeft können vinden ; want in zvne door den vermaarden
BOERHAVE verzamelde Werken (ßIW Nat. Tom iL p. 619-694.,) is eene
wydioopige befchryving van deze Vlieg te vinden ; en aldaar betuigt hy,
dat ze niet r a i anw, maar veeleer Jfilus (Paarden-Vlieg) genaamd moet worden
; en van den Angel fchryft hy aldaar het volgende. fVat den Angel betreft,
ik hebbe denzelven tot nog toe niet können te zien krygen , fiboon men hem
anders aan de Paar den - l^lieg, welke dien in eene Jcheede verborgen draagt , duideljk
befpeiiren kan. Of na de grooie tederhsid en fynheid da Angels de oorzaai
zy, dat ik denzelven niet hebbe können iiinden , dan of het aan mjn ongeluk
toe te fcbryven zy , is my onbekend. Ook kan ik niet aantoonen, op welk eene wyze
dit Diertje het bloed zuige, nademaal ik zulks nooit gezien hebbe. In myne algemeene
Hißorie der Infeäen hebbe ik wel gezegd, dat deze Dlutjes een Angel itt
den bek hebben, en ik geloove het ook nog tegenwoordig; maar ik kan het tot nog toe
niet beviyzen. Voor 't overige heeft hy daar ter piaatze ons Infeft zeer omftandig
befchreeven; en zo wel den Worm als de Pop, benevens de Vlieg,
zorgvuldig ontleed; des ik den nieuwsgierigen Leezer , die meer van ons Inf
e i t gcheft te weeten, dan ik 'er aan befpeurd hebbe, derwaarts wyze. Alleenlyk
moete ik nog kortlyk melden, dat SWAMMERDAM de twee zwarte,
aan den Kop der befchreeven Made zittende Sprietjes, voor Pooten houdt;
beweerende dat zy, met derzelver behulp, niet alleen op den bodem des wat
e r s , maar ook op de aarde voortkruipt; hoedanig iets ik evenwel aan myne
Maden nooit befpeurd hebbe , en daarom ook niet geloove De Heer D Ü
R EA u M u R heeft onze Made en haare Verander ing, benevens de daar uit voortkomende
Vlieg, insgelyks voorgedraagen in zyne Me,n. pour fervir ä ¡'Hittoire
des Inßaes T. Mem. VII. p. 309. en Mm. yiU. p. 343.
§• 7.
Het dus ver befchreeven Infed mag ons tot een bewys verflrekken van de
mogelykhetd, dat 'er, mt een tamelyk langen Worm, eene zeer kleine Vlieg
voortkomt. En dus zyn my nogvericheiden andere Maden bekend, welken zieh
in de aarde onthouden; die wel een daira lang, doch daarby zo dun zyn als
het fynfte naaigaren; waar uit zulke kleine Vliegjes voortkomen, die naauwiyks
met het bloote 00g geziea können worden. Zou men, deze Wormen in
B b b b 2 aan .
<
fc.V