TÌB.
XXV.
Tis. I.
¿V. 3.
Bs-i-
4 H BESCHRYVING BEH. S P R I N G K H A A N E N „
W ^ i ' n f ' f T ' " ' ™ ' ' ! ' d e B r a z i l i a a n e n zo genaamde Ink&Guamcci E,™
4.
D e z e XXV«« TAB. vertoont om vyfderleie iborten van Cinrfmi • . gipsMlSssg
eene ont v ang en. Deze vyf foorten zyn van maakzel eener
lei maar ze verrch.llen in grootte en in koleuren. De 1«= ^ S O M
I S i DE REAÜMDR heeft 'er eene nog S fc!
fchreeven. Onze tegenwoordige is van de overigen dezer T« ™ f n z o S e i d
d^n kn ci e r a aden, ondÌfcheiden ; d e " o weT a „
den kop als aan 't overige lyf , gezien worden. De brengt ons
foort onder-'t oog, „elka de voorige in grootte eenigzins o v e S e^n
z o veel Oranje.geele vlakken en ftreepen heeft ; maafvoor 'I oTer » aan de
andere gelyki s ; m diervoege datmen, zo wel in deeene, a s in de a X f
aan deeindenderaderen. die door de bovenvleugelen h en lóopen "eT.n
donker.bnime punten zie. De Cicade van de Fig. is nos behalve I r
z y merkelyk grootter zy, van de beide voorgajiden Wer T o n d e r S Ì
dac de kop naar gelang veei breeder, en ' t V veel dikker is De 1 oSverwe
dezer laatfte valt ook meer in 't zwarte^ en fchoon ze nie me? zo veel
O r a n j e - g e e l e c e r a a d e n p r o n k e , als de voorigen, zyn echter haarrtwee hn
K R E K E L S D E z E R L A N D E N . Tab. XXV. 42S
5 .
. Dog laat ons nu, na dit algemeene, ook eens de deelen, welken deze Ci- ¿ y ;
eaden onderling gemeen hebben^ in 't byzonder befchouwen. Zy hebben gezamenlyk
een kop , die wel breed, maar kort,. en meer ilomp dan rond ¡s;
waardoor haare beide groote oogen , niec alleen verre van elkander ftaan,
maar ook wederzyds zeer uitpuilen. Ook ziet men midden tulTchen dezelven,
op de fmalle bovenvlakte, nog drie zeer kleine, ronde, half verheven en
rood bliiikende oogen, op eene diergelyke wyze als men zulks aan alle foorten
van Wespen befpeuren kan. Naby de twee groote oogen, hebben de tamelik
korte fprieten, die. tiit vier of vyf Leden beftaan, en fpits toeloopen,
hunne inleding. Voor aan den kop, in 't midden naar den benedenkant, ziet
men eene groote ronde verhooging , die zieh, ook aan de ondervlakte, uitftrekt,
tot aan 't Borftiluk; en voor aan in 't midden een gladden, langwerpisen
1 geelen ftreep heeft ; aan welk's einde de overige helft dezer verhooiinge
, door verfcheiden , overdwars loopende , diepe liniiin, als verdeeld
wordt En daar deze linién ophonden , vertoont zieh een kleiner, fcherp en
final, toeloopend deel ; aan 't einde van 't welke de Zuig- Angel vali zit; die
zo lang is, dat hy tot aan de inleding der twee achterfte pooten reike; waardoorhy
dan ook tusfchen de beide andere paaren doorloopt, en kort aan t
l,f gettooten ligt. Even diergelyke verhooging , met een Zuig-Angel voorzien,
wordt'er ook aan den Schuim- W o rm, op Tai. XXllI. afgebeeld,.g?^
«onden,.
Van den Kop voorts op het. Borilftiik körnende, llaat' hier aan te merken,
dat hetzek'e tweeledig is; waar van het eerile deel het Halsfchild genoenad
kan worden; alzo hetzelve met den Kop vereenigd is. Het heeft fcherpe uitileekzels
aan beide de zyden; en in de 4 eerfte Figuuren, aan den achterrand,
een Oranje-geelen Zoom; die by de eene breeder , en by de andere
fmaller is. Op deszelfs bovenvlakte wordt men , benevens een helderen
niiddel flreep , nog ettelyke andere rood-geele vlakken gewaar hoedanigen
'er ook, eenigen , doch' iets kleiner , aan den Kop befpeurd worden.
Het andere deel van die BorlMuk is van boven rond verheven ; en in 't
midden met eene andere eenigzins vlakke verhooging voorzien; dat het wyders
by zommigen verfcheiden cieraaden heeft, die by anderen niet gevonden
worden, is uit onze Figuuren baarblyklyk. Aan 't einde van dit gedeelte,
ontdekt men ook nog twee geboogen, of, gedwongen, fcherpe hoogzels,
H h h 3 va a .