=93 V O O R B E R I C H T TOT DK B E S CHR Y V I N G d e r
r.\«. V. hy van de Strik-Springkhaanen, die op het Veld dood zyn blyven
liggen, aldus fchryft. Hei is geengemeene ßank van een Aas, gelyk
de andere foort van zieh geeft, die men reels by haar leven van binnen
met Ongedierte en formen bezet vindt; maar een andere ongewoone en
walgdyke flank , die een denkbeeld nalaat, äat alle andere denkbeei.
den, welke men van äen vuilflen reuk van zommigedoodeMenfchenkan
maaken, overtrefi. De andere wyze van toeba-eiding, naar welke
men de Springkhaanen met eenig zout in 't water afkookt, heeft niy
niet veel meer eetluft verwekt. Zy , die dezelve befchryven, zag-
Ren wel , dat de Springkhaanen alsdan van fraaak zyn gelyk onze
Kreeften; en ik kan ook niet ontkennen, dat de damp of vvaasfem,
d i e z y , wanneer ze nog warm zyn, opgeeven, eenfoorcgelyken reuk
heeft,- maar de fmaak is geheel anders, en heeft volftrekt iets walge-
]yks en tegenftrydigs by zieh. Op zekeren tyd, jaift bezig zynde,
om met het kooken der grootften onzer Springkhaanen eene proef te
iieemen, en dezelven te eeten; kwam een myner Vrienden my bezoeken,
die het eeten der Springkhaanen beftendig tegen my ftaande
gehouden, en zieh veel moeite gegeeven had , om my te overreden
, dat ik myn gevoelen zou laaten vaaren , en het zyne toe.
Hemmen. Deze gelegenheid waarneemende , vraagde ik hem , of
h y , dewyl hy juift ten rechten tyde kwam, mynGaftgeliefdetezyn,
en eene wel toebereide Maaltyd van Springkhaanen voor liefneemen
wilde? Hy ftemde myne noodiging ten eerftentoe; maar als deze van
hem zo menigmaal geroemde fpyze op den Dischkwam, verging hem
op eenmaal al zyn Eetluft; en hy begeerde ze zo min teproeven,als
andere vrienden , welken ik daar op verzocht had. Eenigen onder
hen, 't is waar, hielden zieh als of ze 'er de proef zonoer eenigen
walg van konden neemen,- maar zy hadden ditnieuwe voedzel naauwlyks
door den mond, of ieder bekende met een affchnkkend gebaar,
dat hy 'er niets van durfde doorflikken uit vreeze, dathetdeuitwerking
van een Braakmiddel hebben, en dienvolgende der Maage meei
tot laft, dan van nut weezen zou.
S- 38.
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S . 299
S- 38.
Ik weet wel , men zai my tegenwerpen, dat'crmisfchien een groot
onderfcheid zy tusfchen de Springkhaanen, welken in Afrika en Amerika
tot fpyze dienen, en de onzen; en dat ik immers niet weeten
kan, of de Springkhaanen, die men in deze Landen eet, niet van een
gantsch anderen aart zyn ? Maar deze tegenwerping is ligtlyk op te
loffen ; want zy allen , die van Sprinkhaanen en de daaruit bereide
fpyze gefchreeven hebben, maaken van geene andere foort, dan de
onzen zyn , gewag; naar uitwyzen der A f beeldingen, welken zy'er
ons van m.edegedeeld hebben; en dus is 'er geen ander onderfcheid,
dan enkel in de grootte, te vinden; een verfchil, dat hier geen aanmerking
verdient. Want aan een Springkhaan, hy mag zo groot
zyn, als hy wil, is niet half zo veel vleesch te vinden, als 'er in den
ftaart van een middelmaatigen Rivier-Kreeft is. In 't voorlyf toch
vindt men onder de fchale , welke men het Borftharnas van den
Springkhaan kan noemen, niet anders dan den Slokdarm, de Maag
en eenige flymige vezels: met het achterlyf is het even zo gelegen;
en men befpeurt'er, behalve de reetsgemefde deelen, niets anders in,
dan alleen by de Wyfjes de Eieren, en by de Mannetjes de Zaadvaten;
en in de zes pooten zit wyders ook niets anders, dan eene naauwlyks
merkbaare flymigheid : zo dat ik niet begrypen könne wat bovallige
fmaak 'er aan de Springkhaanen weezen zoii.
§• 39-
'Er is nog eene o-milandigheid, die ons, myns oordeeis, boven al
een gewichtig bewys oplevert, ter verzekeringe, dat de Springkhaanen
tot geen goede fpyze können dienen; en dezebeftaathierin. Onder
alle de Schepzelen , dewelken God toegelaaten heeft te eeten,
worden 'er geene gevonden, van welken hy zieh ter ftralFe bedient:
en onder dezen zyn de Springkhaanen buiten twyffel te rekenen; als
o wy reets boven getoond hebben , hoe groot eene fchade z y können.
TAB. V.