í i ' f J l í t f l i ; ;
Iii
B E S C H R Y V I N G DER S P R I N G K H A A N E N ZV
T«. X. en koleur uitgezonderd zynde, zeer wet by den fnavel van een Havik mae
vergelyken. Het is meerendeels blinkend en vleefchverwig, maar van binnen
, tot aan het buitenfte punt, zwart-bruin. Daar benevens zien wy
tullchen het opgefperde gebit van dezen kop , ook eenige andere deelen'
Lctt. I. die ons als ter loops nog afzonderlyk te befchouwen ftaan. Letter i ver'
toont de tong, die met de onderlip van dit Infeft verbünden is, benevens
twee kone vreetpunten; waar onder twee dikke en fpits toeloopende kromme
deelen gezien worden , die geene leden hebben , en binnenwaarts aaa
i-ett. t. de langer vreetpunten vailzitten: dezen zyn by letter t beter te zien vermits
ze aldaar afgezonderd vertoond worden. Alle deze werStuigen intuflchen
dienen den Springkhaan nergcns anders toe, dan op dat hy 'er
de fpyze mede wenden en keeren , of als met vingers vaahouden könne
Dat men nii ook diergelyke , en zo veelerleie deelen , aan den mond van
herkaauwende Dieren vindt , gelyk deze vreet- en byt-werktuigen zyn , is
roy nog onbekend ; en ik twyftele liartljk , of men my zulks wel ZDudkönnen
vertoonen.*
De groote SpringkhaaiT , die zieh op de- boomen en in
loschen ontboudt , tievens zyne voonteeling
en Over ige Eigenfcbap]}en.-\
n de voorige bladen den grootften Gras • Springkhaan befchreeven hebbende
, zullen wy nu laaten volgen, eene van de grootfte foort der
Springk-
• Dat de Heer Röfel de eenigllc niet is, die den Iiifcfteii iiet terliaimven outzegt; maar dal
ook de Heer y. C. Peijerus, die een gamfcli Traftaai van de lierliaamvende Dieren iieeft sefchreeven,
de herkaauwing der Infeilen eene flechis fdiynljaare zaak noemt , zai onder bvde
befciiryving der Krelcels op Tab. XIV en XV. nider biyken , aiwaar zyn eigen ootdeel
ten dien opziciite aangeliaald wordt. i t,
KLEEMANI^.
f; De afteelding van dezen Springkhaan is dezelfde, waar van de Heer Prof. H. S. Reimarm
in zyne gedachten over de Driften der Dieren in Svo Hamb. 1762 pag. 182 en 183 fof té
Leiden 1761 pag. iSi en 1S2.] melding iraakt; en waar omtrent ik , in de Levenibelclirvving
yan den Heer Rifd, gelegeniieid gehad hebbe , te verliaaien , dat eene blaanwe zoíénaamde
Mandtlh-aai, in 't byzyn van den Doorl. Hertog Frtänk •vmi Schviirin Ao 17,7
05 deuzelvea , alt op een leevcndetl Springkliaan, aanviei, welken liy ter buit zoeht tekrygÉi!
KLÜEMAWN^
lOCVSTA GERMANICA.
/„¿c « .
Í;