iifi?'' ; , . (il..'.
343 BESCHRYVING DER S P R INGKHAANE N EN
inledinge, niet anders melden, dan 't gene alrede van
de Pooten der voonge Krekels en Springkhaanen gezegd is
F/^. la.
5. ö.
Veld-Krekel hebbe ik in de pi« Fig. afeebeeld
fcherf I . f ''^'P'^"" • i" P'^'äts van de Legpyp , t«.
„ i r 1 ^f^ä^htermtileekende Sprieten , een uitfteekend deel to «eil
zyn hier gt tfch anl t
f r a a n 'r VnnH f vooreerft, ter piaatze, daar
door L n S f ' helder.okergeeM vlak , die
wvderV^,;,,^ ® i genoegzaam m dne affcheidingen verdeeld wördt:
iideren dezer Vleugelen gantfch anders gefch k •
S v Z en rni T ^™' , of Hoofd - Aderen, welken
een z y j r Ä ' T i ' ' l<r'eken , in hunne ityvigheid als tot
vlakm h f l ™ kronkelende Over de boveS
vlakte heen; en eene derzelven omrinet de Spieeelvormiiie vhk dt „„
w e l k ' i e S t ' d t r d'^ir^i i^ ^ T e Z e f t s die ge i
h . • "y'*""«"' de gemeide hoekfcherpte maakt al
fthu nr^he Vleugels ter zyden neder^aarts bui|t, 't welk m t
icnumlche naar achteren loopende Aderen doortoogen is. Dewvl deze
C hfe'r°n Springpooten duidlyk doet zien , zullen wy dezeld
n I Bovenfchenkels z'yn.aa
maar M Z A J ' ''''' «rof; ook meer bruin-rood, dan zwart:
m vol/enril ' danner'. Het daa
S^t S t ' ' deel , is wederzyds
enfcherpe Steekelpunten , inzonderheid aan 't
vo gende d mner ' r i t Hat verder
S . p l t t r ^f ' ' ' 'i™ nogeen paar
diergelyke fpitzen; en de andere pooten hebben 'er nog vier. !)e eieenlyke
voet beftaat u,t vier zeer kleine leden, en eindigt met een d.bbe en
haakvormigen klaauw. Wanneer voor 't overige zodanfg een Mannetje zin«
z n e t o v e n ^ L ^ ^ ^ie iidderende bewfeging, 4lke het alsj » ^
zyne üoyenvleugelen maakt,dezelven eenigzins omhoog,gelvk aan de iqI'
t e ' f d i i n f ? . " " ' voor zyn\ol vertoonf U r b y men ch-
Z r / ü l mcn doo>-gaans; dat in deze Plaat, by ongeluk, oLekeerd
vertoond wordt. Ook moeie ik nog zeggen , dat aaS deze foL
van
K R E K E L S DEZER LANDEN. T«}. XIIL 349
•i I
van Krekels de Ondervleugels vvel doorzichtig, maar veel bruinei" en korter Tm.
dan aan de Huiskrekels zyn.
§• 7-
Betreffende de overige Eigenfehappen van ons Infeft , ze beflaan in de
volgenden. Zodra hetzelve , zo wel het Mannetje als het Wyfje , in da
voorgemelde maandan, volwaiTen Vleugelen , en dus de volkomen Geftalte
bereikt heeft, zoekt het te paaren. Hierom beginnen de Mannetjes ziehte
laaten hooren; en verwyden hunne wooning, die ze ook wel veranderen als
het Wyfje ta lang uitblyft, ora het zelve op te zoeken. Dat za daarenboven
die holen gaerna op piaatzen , die door de Zon bafcheenen worden, vervaardigcn,
en dezelven in diarvoega inrichten, dat 'er hat regenwater niat ligt inloopenkan,
gelyk de Heer FRISCH zegt, hebbe ik door de ondarvinding
d; en1 ffcchhoooonn ik meellal hunna holen op da Weiden, op de Valden,
op de Koorn-Akkers , en aan den kant der Wouden gevonden hebbe; befpeurda
ik echter, dat za dezelven altoos in kleine hoogten gemaakt hadden.
Hier toe dient htm gemeanlyk de gebittang, waar mede zy in de Aarde booten;
welker iiitgebeetan deelan zy naderhand met de voorile pooten achterwaarts
fchuiven, en alsdan mat de achterlle dikker pootan verder te rüg werken.
Wanneer ze op die manier eene genoegzaama opening gemaakt habben,
gaan ze verder aan 'twerk, en vergrooten dezelva op gelykewyze;
herhaalenda zulks zo menigmaal, tot dat ze een bekwaam varblyf hebben,
dat diep genoeg is. Doch zy maaken deza wooningen nooit rechtlynig nederwaarts,
.maar, zo vael't mogelyk is, eerft fchuins opwaarts en dan naderwaarts,
om te beletten, dat 'er het water niet inloope; hat welk ook de oorzaakis,
waarom za zulks zelden op aan vlakken grond, maar meeil, of altoos,
aan eane hoogte doen. Ze zyn ook liefst mat de minile moeite geholpen,
en bedienen zieh daarom wel van reeds gemaakta wooningen, Indien ze
dezelven ladig vinden; want buiten dat loopt het zonder oorlog niet af: waar
omtrent ons by daze galegenheid nog iets byzonders te melden ftaat., Wanneer
een Mannetje in zodanig eene oude wooning komt, in welke zieh by
geval een Wyfje bevindt, dat zieh eenigzins ta weer (lalt, zo gaat hy terllond
te rüg, gemerkt da Liefde ham geen ftryd toelaat; veel eer zoekt hy,
door een deuntje voor haar deur te maakan , haar tot liefde te beweegen:
maar als hat Wyfje hem gaan gehoor verleenen , en niet buiten de wooning
komenwil, gaat hy verder, zoekende eene andere wooning op. Vindt hy
dan by geval in een derzelvan een Mannetje, zo begint 'er terilond een hevig
gevecht. Het aene wil zieh volilrekt uit het bezit zyner wooninge niet
laaten verdryven, waar toe echter het andere alle liil en geweld in 't werk
itelt. Als dan geaven zy hunne gramfchap door een byzonderen tooHj dien
Deel ade Sah Y y ze