K R E K E L S DEZER LANDEN. Tai.r.: S3Í
LOCrSTA GERMANICA.
tieuiterlvfee ffedaante iets helderer was , en dat de binnenfle bovenvlakte derTi , . x.
miaee mec zo braiii fcheeii te zyn, als die van de Rg. met letter rfop gemeide
Tab getekeiid, maar zieh geheel helder vertoonde. Op die lab is ook .
hv letter a , een hol, hard en nierenTOrraig deel, met ecne van s gelykenhollé
en door den boyen fchenkel tot aan de kniefchjf loopende pyp, eenigzins
vereroot aFgebeeld; het welk in den tegenwoordigen Spnngkhaan op dezelide
nlaats en van eene gelvke gedaante te vinden is; hoewel hec hier met bruin,
maar groen zy, naar íiitwyzen der 4<'= Fig. onzer X"' Tab.; daar dit deel in
zvne namurlyke grootte is afgebeeld. De Fig- vertoont het bladvormige ß^.. j.^
deel, 't welk op Tab. IX Fig. 3 met letter k gemerkt wordt, doch hier niet zo
lanffwerpig, eenigzins vygvormig en vleefthverwig is: hoewel het ter zelfder
piaatze zitte, en met eene diergelyke taaie ftofte gevuld zy. De oyenge inwendige
deelen , naamlyk de witte darm-draad Hg. 3 letter it lab. IX; de
zaadraaties van 't Mannetje, letter n; en de dubbele Eierftok, van 't Wylje,
letter zyn allen even eens; weshalve ik onnoodig geöordeeld hebbe, dezelven
hier nogmaals af te beeiden, waaromik my alleen ap de eerltgemelde
iiguuren beroepe.
Laat ons nu voorts het 00g veftigen op de Tab., waar op onze Springk- Tab. x r .
haan in onderfcheiden grootte verfchynt. De en y' ' Fig. vertoonen ons Fig. 6
denzelven volwaffen. De 6'' Fig. geeft te kennen, dat het een Mannetje is, ™ 7'
dewyl 'er de legpyp aan ontbreekt; en het is daar en boven van het Wyf]e ,
inde?""® fig. afgebeeld, onderfcheiden, door de veel grover dwars - aderen,
waarmede de boven-vleugels aan hunne breede oppervlakte , naby het hals- •
fchild, doortoogen zyn; die aan 't Wyf j e ontbreeken , en door welker behulp
het Mannetje zyn trillend geluid maakt. Wy zien verder in deze afbeeldingen ^
dat onze groote Boom-Springkhaan meerendeelseenefchoonegeelachtig-groene
koleur heeft, die aan de ondervlakte van 't lyf voornaamlyk in 't oog valt^
doch de zes pooten zyn meestal geeler dan de overige grond. Men vindt onder
deze Sprinkhaanen eenigen , die van boven op den kop, het halsfchild»
de vleugelen, en bok aan 't achterlyf, een in de lengte uitloopenden bruinenftreep
hebben, gelyk men in de C» Fig. kan zien; by anderen is deze flreep'
wat rosachtiger ; en de meeften zyn 'er in 't geheel niet van voorzien. De
blinkende oogen vind men by de meeften insgelyks helder groenachtig, en
zelden bruin; zo dat deze foort meerendeels fchoon groen zy; dewyl alleenlyk
de lange en dünne fprieten, benevens de fpitzen der zes pooten , en de uiterfte
voet met zyn haakvormigen klaau, bruin zyn. Deze Springkhaan is ook.
nog van den voorigen onderfcheiden, door de bovenfchenkels der langefpringpooten,
nademaal die veel ranker en dunner zyn, dat hem nochtans niet verbind
'^üiift:-