5u8 B E S C II R Y V I N G de
Tab.viii. van zal ik in 't vervolg meer zeggen , na dat ik nog eerft van de vi'er Vleticre-
'X- len en de zes Pooten gefproken hebbe. De eerílen zyn wel tuíTchen hnnne
grove aderen doorzichtig, maar hebben cene blaauwachtig-geele vervvej welke
koleiir aüengskens naar de inleding toe donker wordt: de anderen, te
weeten de Pooten, zyn tamelyk lang, met geene Tpitzen of bypimten bezet,
•en Dranje-geel ; doch zo dat de helft der bovenfchenkelcn ge'meenlyk zwart
•fchyne ; en aan 't uiterfte einde zyn ze, gelyk de meelle gevleugelde liifeaen,
met een dubbelen haakvorraigen klaauw voorzien. Al wat ik van deze 3
4. Fig. gezegd hebbe, is cok aan de 4 í i g . te befchouwen ; alleenlyk ziet meii
in dezelve een iets kleiner W y f j e , dat de Vleugelen^geflooten draagt.
Fis-.s' In de Fig. vertoont zieh een Mannetje dezer foorte van Wespen; dat
wel aUoos kleiner is dan het VVyfje, maar dat ik nochtans ook wel grooter
gevonden hebbe, dan het hier afgebeeld is; fchoon het anders in inaakzel
iriet de voorigen overeenkome; behalten dat 'er de lange Angel en de Tpilvormige
fpits aan ontbreekt; in plaats van welken het aan het ^chterlyf een körten
Steek-angel heeft. Verder is 'er ook nog, ten opzichte van' t Achter,
l y f , aan te merken, dat deszelfs twee eerfle leden, nevens de drie laatften
en de Ang e l , zieh zwart , en de v ier, daar tuilchen liggende, Oranje-geel,
vertoonen ; invoege , dat het gene aan 't Wyf j e zwart is, hier geel , en het
•geele zwart zy. üovendien vindt men ook in de?.e Fig. de zes Pooten meer
zwart dan geel; en 't Achterlyf meer breed dan rond. Hoewel my nti deze
Kentekens het onderfcheid des Geflaclits genoegzaam aantoonden , liet ik het
echter daarby niet beruften; maar zocht ook, door het onderzoek der innerl
y k e geifelteniile, nog meer van dit onderfcheid verzekerd te zyn. 'len dien
•einde opende ik het Onderlyf van die beiden; wanneer ik in 't eene, dat ik
voor 't Mannetje aanzag, loutere 'Zaadvaatjes ontdekte; en in 't andere alleen
•de Eiertjes.; die wel zeer klein waren , maar 'er zieh in menigte bevonden-,
Flg. 8. fchuins op elkander lagen, gelyk in de 8 Fig. te zien is; waarin ik een
deel derzelven in hunne natuurlyke grootte afgebeeld hebbe. Ze zyn fpilv
o r m i g , bleek-geel van koleur, doch aan beide de eindfpitzen bruin, zo als
Hg. 9. de 9 Fig. duidelyk vertoont. Of nu het Wyfj e deze Eiijes door den lang
uitfteekenden Angel legge, of zieh van de bovenile körte fpits daar toe bediene,
kan ik niet bepaaldlyk zeggen ¡echter ?al ik ze beiden, volgens voofgaaiide
belofte, thans wat ijaauwkeuriger befchryven.
í - í .
HOMME LEN en W E SPEN. . M . VÍU. en IX.
§. (5.
S09
D e fpilvormige geele Spits , welke aan 't laatfle lid van't Achterlyf uit-Tm.VIIL
" i l e e k t , h e e f t wel aan zyne ondervlakte eenemerkelyke bruine opening,die in ™ '-'ide
J'ig. door Leiter e. aangetoond wordt,-maar of de We s p zieh daardoor
ï a n haare vuiligheid, of van haare Eieren ont lafe, is my onbekend. Alleen i««. e.
mdete ik betuigen niet te können gelooven, dat zy de Eieren looft, door den
A n g e l , die onder deeze fpits uitlleekt: want dezeive beilaat uit drie even
lange deelen , waar van de twee buitenilen en dikiten de Scheede van het
derde uitraaaken; het welk de eigenlyke Ange! is; waar aan ik niet de minfte
opening hebbe können ontdekken. Hy ligt tuffchen de zyde bladen,
wellten aan 't einde iets uitgehoold zyn , volkoinen verborgen, gelyk het Lancet
van een Wond - A r t s ; en opdat men dezen Angel des te duidelyker zien
m ö g e , hebbe ik denzelven in de 6''" Fig., die de ondervlakte van 't Achterlyf
dezer Wespe vertoont, van de fcheede ontbloot, en voorwaarts opgeligt,
door de Letters a. a. onder 't oog gebragt. In de 4"= Fig. is deze Angel Lctt.a.a.
insgelyks buiten deszelfs zyde bladen, doch niet in zyne volkomen lengte,^'^- 4*
te zien. Dezelve heeft midden onder 't Achterlyf, in de lengte, zyne inleding;
en aldaar neemt ook de fcheede met een dikken knop haar begin ; die
is de oorzaak dat het Achterlyf, wanneer men 't van ter zyde befchouwt,zich
met eene merkelyke dikte vertoont. De l'ig. doet ons deze fcheede en F/g. 7,
den Angel , by vergrooting, en bygevolg nog duidelyker zien. Van de Letlers
b. b. af, alwaar de fcheede wederzyds een fpits uitfteekzel heeft , tot ¡•"'•¡'•iaan
den achterften dikken knop c., is dezelve onder aan 't lyf vaft gehecht ;- ''
doch het overige dünner deel is vry; en tuflchen hetzelve ziet men den waa-
Ten Angel , door de Letter d. aangeweezen; die tot in den knop reikt, en utt. </.
aldaar zyne inlediug heeft;" waardoor de Wesp denzelven, gelyk in de 6<"
Fig. by a. a. getoond is, voorovertrekken en beweegen kan. Daar 't nu,
uit hoofde der geringe natuurlyke dikte dezes Angels, byna onmogelyk is,
dat 'er de Eieren doorheen können, dewyl dezeiven al zo dik zyn; zo valt
de vraag ; waar toe mag de Wesp hem dan gebruikenî Dat hy by 't Eierleggen
in 't geheel van geen dienil is, wil ik juiH niet zeggen; want de Wesp
gébrûikt denzelven ten minilen om te zoeken of te voelen, zo als ik dikwyls
geziert hebbe En dûs kan zy 'er wel gebruik van maaken , om eene bekwaame
plaats voor haare Eieren op te zoeken : waar toe deeze Angel des te
bekwaaraer is; nademaal deszelfs ttiterile einde eenige weêrhaakjes heeft; zo
dat 'er de Wesp gemaklyk een niet al te hard lichaam mede doorbooren kan.
Aan de einden der fcheedebladen zyn van onderen ook wel eenige weêrhaakjes;
maar dezelven zyn minder fcherp. Alhoewel nu onze Wesp zieh voor-
•haamlyk tot het zoeken of voelen van haaren Angel fchyne te bedienen; des
Ïile Deel 2iie Sink. ï t t ik
I