333 E E S C H R Y V I N G DER S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S DüzER LANDEN. Tab. XU. 339
I
I
MJ,,
1. X!L L i ede n ^oor een verfchrikkelyken voorbode van een aanftaand ilerfgeval sehouden.
*
Doch laat ons onzen Huiskrekel eens wat onderfcheidenlyker van 't Ei af
Ks- I. befchouwen. De i«= Fig. van 7ai. XII. vertoont ons de eieren, welken litt
W y f j e , door middel van zyne legpyp in de aarde weet te verbergen. Dezelven
zyn geelachtig-wit van koleiir, en hunue geilalte is langkwerpig. Zy
liggen medial in de aarde, of onder de befchutting der Gebouwen, lynrecht;
en wanneer ze tien of twaalf dagen gelegen, en eene genoegzaame wärmte ge-
- liad hebb-jn, kernen de jonge Krekeltjes daar uit te voorfchyn, welken ecli.
t e r in dien tyd zo klein zyn, dat ze niet.wel afgebeeld können worden. Doch
het voedzel , 't welk ze aanllonds opzoeken , maakt, dat ze binnen acht da-
Ps- alrede zo groot zyn , als de ai' Bg. vertoont. Deze grootte erlangd
hebbende, yervellen zy voor 't eerft; doch by iedere vervelling of verander
i n g van hnid verbergen zy zieh een tydlang, en gaan vervolgens weder uit
om hiinne nooddruft te zoeken. De tweede verandering van huid gefchiedt,
Fig. 3. wanneer ze de grootte hebben van de sti^ Hg.\ en in deze kan men reets oncdekken
wat ze eigenlyk zyn; maar nog duidelyker is zulks te zien.als ze tot
Fig. 4. grootte van de 4''' Fig. gekomen zyn. Schoon men alsdan noch Vlengelfcheeden,
noch onderfcheid van geflacht könne befpeiiren, ziet men echter
alle de overige deelen in diervoege gefteld, als by de volwalTenen ; ook is
hunne koleur dan reets geelachtig-bruin. In deze gemeide grootte verwiffelen
zy ten derdenmaale van hnid , en daarna verkrygt de Krekel de gedaante
Fis. s- de Ftg- ; waar aan men ook al zien kan, of het een Wyfj e of Mann
e t j e zy ; want de eerile is nu reets met eene legpyp voorzien ; hoevvel die
nog klein en naamvlyks een vierde gedeelte zo groot zy, als aan een vol.
waifen Krekel. Deze eigenile 5« Fig. vertoont ons zulks ; en dewyl het
M a n n e t j e in dien ouderdom door niets anders van 't Wyfje te onderfcheiden
is, zo hebbe ik overbodig geöordeeld , hetzelve ook in de laatllgemelde
g r o o t t e af te beeiden. In deze gedaante ontdekt men teffens al duidelyk de
Vleugelfcheeden ; en dewyl dit Infe£l in geene Pop verändert, zo geeven de.
ze fcheeden te kennen, dat het nog cens vervellen moet. Het achterlyf vertoont
* Dat veele menfchea, zelfs in deze befcliaafde tyden , met bygeloovigheld omtren: de Krekels
behebe zyii, blyk: onder anderen oolc daar aan, d.at 'er in Gelderland, Munfterland, en
zo ook eiders, Lieden zyn, die niec ligc een Krekel zullen dooden ; zeggende geineentyk,
die Beeftjes doen geeu kivaad; maar eeteii 's nachts de broodlirummeltjes , die op de vloer
gevaücu zyn, enz.
DEVERTAALER,
toont nu ook gantfch onderfcheiden eenige donkere vlakken en pnnt en, i n den TAB. Xil.
eeelachtigen grond, als zo veele cieraaden, op de leden; die zieh aan de
kleine Krekels mede wel bevinden , maar alleen door een icherpzichtig oog
ontdekt können worden. Na dat onze Krekel ntiden ouderdom van zes weeken
of twee maanden bereikt heeft , vervel t hy voor de vierde- en laatllemaal;
e n g e l y k h y , by iedere voorgaande verandering van huid, wel een half nur
witachtig blyft, tot dat zyne weeke deelen wat harder worden, zo gefchiedt
zulks ook by deze laatfte; na welke zyne vier Vleugels eindelyk te voorfchyn
komen, en binnen een half uiir, zo wel in de lengte, als in de breedte,hunne
volkomen grootte verkrygen. 'Er zyn veel menfchen, die, de Huiskrekels
gewoon zynde, hun gektiek voor geen ongeluk meer houden; doch het
echter als een kwaadvoortekenaanmerken .wanneerze een Witten Krekel zien;
terwyl ook anderen, welken de zodanigen gezien hebben, dezelven voor eene
byzondere foort houden: doch beide is 't eenedwaaling, waarvan deoorfprong
aan de onkunde der vervellinge des Krekels meet toegefchreeven worden.
. Nu flaat ons voorts het oog te veaigen op onzen volwaffen Krekel, zo als
dezeWe in de 6'= en 7 '= -f'Ä- afgebeeld is. Indien wy deze ß« en 71= Fi- J f - •
guur met elkander vergelyken, zo zien wy dat, behalve het onderfcheid van
de legpyp, die de zesde heeft, ook de hier in 't oog vallende bovenvleiigels
verfchillende zyn. In de eerllgemelde Figuur toch fchynen dezelven byna
gantfch glad , en in de zevende zyn ze met veele kromloopende en eenigzins
grove äderen doortoogen. Vermits dan, als boven gezegd is, het Wyfj e al-,
leen eene legnyp heeft, en 'er nu nog bykomc dat deszelfs Vleugels 'er ook
glad u i t z i e n z o is hetzelve door dit dubbele Kenteken van 't Mannetje on.
detfcheiden. De legpyp is byna zo lang als het achterlyf; bruin van koleur, ftyf,
en tot aan 't einde na genoeg even dik, alwaar ze met een klein kolfachtig
fpitsje eindigt. Aan de overige leden en deelen van 't lyf is 'er geen merkelyk
onderfcheid ttiffchen beide de geflachten; ten wäre men ftellen wilde,dat
het achterlyf van 't Mannet j e iets dikker of korter fchyne; maar dit is flechts
aan 't afweezen van de iegpvp toe te fchryven. Voorts is 't niet te ontkennen,
dat deze foort van Krekels, door derzelver langwerpige en dünne
geilalte, zeer verfchillende is van den Veldkrekel: ook vind men derzelver
grondverwe gantfch zwart; daar die van deze foort okergeel en bruin
gezien word.
§. 6.