<
slliilil:
,!fr
Ii:
r i a ;
5 4 0 BESCHRYVING DER S P R I N G K H A A N E N EN
5. e.
O n z e Hiiiskreker heef t een ronden blinkenden Kop, waaraan, op jeder
• z y d e , een rond zwart-bniin 00g ftaat; en van de eene tot de andere zyde,
dwars Over den Kop , is een bruine ilreep getoogen, hoedanig een 'er 00k
n o g aan den ha!s', en een iets kleiner over den bek, te zien is. Voor aan
d e oogen hebben de liairvormige Tprietjes hiinne inlediiig, welken naar de zy.
den beweegelyk zyn; en dewyl hiinne lengte zieh over het gantfche lyf uici
l r e l t t , ZG kan de Krekel , door middel van dezelven , alles voelen wat 'er
v o o r of achter hem zy. De bek is, gelyk aan de Springkhaanen, met vier
v r e e t p u n t e n voorzien, van welken de voorilen langer z yn, dan de achterflen.
A a n 't laatile lid van 't achterlyf vertoont zieh ook, op ieder zyde, eene tam
e l y k lange fpits, die beiden in 't begin zeer na, doch aan 't einde verrevan
elkander ilaan; en fchoon ze niet zeer hard zyn, hebben ze nochtans eenige
i l y v i g h e i d . Deze fpitzen, hoewel onbeweegelyk , fchynen my echter zomt
y d s de plaats der Sprieten te bekleeden j wanneer naamlyk de Krekel in eenig
naairw gat z i t , daar hy zieh van de Sprieten niet kan bedienen; want als hem
d a n van achteren iets te na komt , voelt hy zulks door die fpitzen, en fteit
z i e h terftond met de achterpooten te weer. Die myn gevoelen komt my te
minder ongCrymd voor, om dat ook de beide andere foorten van Krekels met
d i e r g e l y k e ' r p i t z e n voorzien zyn. Het Voorlyf heeft van boven een Schild,
o f eene platte vlakte, die even zo breed is als de K o p , e n in den geelen grond
drie groote bruine vlakken vertoont. Deszelfs beide zyde deelen gaan recht
n e d e r w a a r t s , maakende aldus aan ieder een fcherpen kant; hoedanig eenen
o o k de van boven platte en naar de zyden geboogen Vletigeldekzels v^roorzaaken.
Dezelven zyn by de Wy f j e s blinkend briiin en geheel glad ; hebbende
aan het halsfchild overdwars, en aan de beide fcherpe zyde kanten, in de
l e n g t e , een helderen ilreeep. Deze loopt by de inleding fpits toe, is aan
den btiitenilen rand breed, en kan in de 8'= Fig. duidelykll; gezien worden,
H e t eerfte en middeille paar pooten is veel tederer en korter , dan het acht
e r f t e paar; aan 't welke inzonderheid de bovenfchenkels zeer ilerk en dik zyn,
die eene heldere, geel - bruine koleur hebben, en met een iets donkerer dwarsftreep
fchuins doortoogen zyn. Het daar op volgende middeille gedeelte der
p o o t e n is wel veel dunner, inzonderheid aan het Knielid ; maar aan 't einde
w o r d t het allengs dikker; alwaar ook de grootile van de twee reien der lleek
e l f p i t z e n ftaan; die ter zyden tot aan het Knielid oploopen, en hoe langer
hoe kleiner worden. i-Iet overige gedeelte dezer pooten beiUat, gelyk aan de
S p r i n g k h a a n e n , eeril uit een lang, en voorts uit vier zeer kleine leden; welk
e laatilen den eigenlyken voet uitmaaken, en op het einde met een diibbel
e n haakvormigen klaauw voorzien zyn. Met den voorvoet der overige paaren
K R E K E L S DEZER LANDEN. Tah. XII. 5+T
ren is 't even z o gelegen; en gelyk het voorfte paar zyne mledmg onder hetTAn.Xit
V o o r l y f heeft, zo hebben de middelfte en achterfte paaren dezelve onder het
A c h t e r l y f Het laatfte en grootfte paar pooten dient ook den Krekel tot het
Iptingen; en hy kan, door middel van dezelven, een z o wyden fprong doen,
als een Springkhaan van die grootte.
§• 7-
Alhoewel de Ondervleugels, uitgebreid, grooter zyn dan de Bovenvleupels;
können ze zieh echter als een Waaier toevcuwen , invoege dat ze van
de Bovenvleugelen volkomen, tot op een paar fpitzen na, bedekt worden.
In de 8"= F'g. zien wy de Ondervleugelen zeer duidelyk; en de beide fpitzen
zyn dezelfden, welken van onder de Bovenvleugelen , in de en 7«'« Fig.,
tuffchen de achterfprieten , uitfteeken. Want fchoon de Fig. een Mannecie
vertoone, kan men 'er echter in befpeuren , dat de Ondervleugels van
hetzelve, even eens als die van het Wyf j e , geileld zyn; en gelyk dezen bykans
geheel wit en doorzichtig zyn, behalve voor aan , daaar ze wat brum
worden; zo is het ook met die van 't Mannetje gelegen. Men ziet voorts
niets byzonders aan de overige deelen, uitgenomen aan de Bovenvleugelen;
weshalve wy dezelven dan nog befchouwen moeten : 't welk zy des te meer
verdienen, nademaal zy het werktuig zyn, dat deeze Infeiten noodig hebben
om hun gekrick te maaken.
§- 8.
Men behoeft een Mannetje maar oppervlakkig aan te zien, om ten eerflea
t e o n t d e k k e n , dat deszelfs Bovenvleugels gantfch anders gefteld z yn, dan
die van het Wy f j e . Hunne koleur is wel geelachtig, maar, dewyl ze eenigzins
doorzichtig z yn, en de Ondervleugels door dezelvenheen fchynen, vertoonen
zy zieh graauwachtig; doch het byzonder f te, dat 'er aan waar te neemen
valt, zyn de äderen ; en om dezen te naauwkeuriger te können bef
c h r y v e n , zo hebbe ik een der Bovenvleugelen afgezonderd in de 9 Fig. af- F;s.
gemaald De bovenile omtrek verbeeldt hier dat gedeelte , 't welk aan den
Krekel den buiten rand des Vleugels uitmaakt, en aan de zyde nederwaarts
gaat; en de onderfte is die rand, welke boven op den rüg ligt, als de Vleugels
gellooten zyn. Het deel, ten aanzien des Leezers naar de linkerzyde
gericht, is het gene, waardoor de inleding gefchiedt ; en van daar af
loopen de äderen, naar de rechter zyde, tegen het uiterfte fmalle einde van
den omtrek. Onder dezelven valt, om haare donker-bruine koleur, die gene
• D,el ade ^ ^
I i i ; '