m
272 VOORBERÍCHT TOT DE BESCHRYVING DER S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S.
í I
Tiin, III.
ns. I.
Fig. I.
§. 14.
Mejuffer M e r i a n zegt zelve van dit Infech, 't welk zy op de-
XXVllite Plaat heefc afgebeeld, wyders niets anders, dan het reets
gemeide doch haar gezegde komt my niet alleen zeer onwaar-
Ichynlyk voor , raaar ik denke 00k , dat dit Infed zo min een
Sprmgkhaan te noemen is, als de voorigen. Aangaande het eer-
I t e , zo zou , Velgens haar bericht, dit Infeft eerft een Oraniegeele
Worm zyn geweeil , die naderhand in eene brüine Blaas
veranderde; en dus ging het daarmede , als met de Rupfen, welken
uit een Worm eene Pop , en vervolgens een gevleugeld
Schepzel worden; want die briiine Blaas is, myns oordeels , voor
niets anders, dan voor eene Pop te houden. Maar alle de Infecten
, welken op deze wyze veranderen, pleegen altyd , wannee»
, zy de Poppen-gedaante afleggen , gevleugeld te verfchynen. Echter
vertoont MejulFr. M e r i a n dit Infeft met en zonder vleugelen,
en in de 1»= Fig. onzer 111'*'= Tab. alwaar het zonder vleugelen
te zien is, fchynt het nochtans volftrekt vleugelfcheeden te
hebben ; _ en dewyl dit eene eigenfchap dier Infeften is, welken
van 't Ei af nergens in veranderen, dan alleen daarin dat ze vleugels
krygen ; zo oordeele ik , op goeden grond , dat het verhaal
van Mejuffr. M e r i a n zeer onwaarfchynlyk is. Ook bekent zy
zelve dat ze deze verandering niet gezien heeft , maar dat haar
zulks van de Slavin en van de Inwooners des Lands gezegd is:
waarom ik het onnoodig geöordeeld hebbe , den gemelden Worin
met zyne Blaas af te tekenen cn in Plaat te. brengen.
S. ISNu
diene ik, ter bekragtiginge van 't boven gemeide, nog aan
te tooneu, waarom ik dit Surinaamfch Infeft zo weinig voor eea
Springkhaan houde, als de voorigen ; en dienvolgende moeten wy
het zelve ook eens wat naauwkeuriger befchouwen. In de \ ic Fig.
is ons Infeét zonder vleugelen verbeeld; echter ziet men zeer duiderlpluV
dat hetzelve met vleugelfcheeden voorzien is; welken im-TAB.in.
i t r i L n oonen dat het op zyn tyd ook vieugels ftaat te krygen.
H e t % ™ e lyf fcJiynt wel zeer dik te zyn ; nochtans geloove
S ! dai het voorfte en breedfte deel, den middelften rüg met mede
gerekend , meer plat dan rond is : want de voorfte en dikfte,
poo?en hebben niet verre van den kop , gelyk de voongen van
•Tah. I en 11. hunne inleding en zouden , ingevalle dit voorlyi
eene ronde dikte had, niet zo gevoegelyk , als derzelver gebvuilc
vereifcht, können bewoogen worden: de vier tedere dünne pooten
hebben in tegendeel hunne inleding onder t achterlyf, gelykerwyze
nu andere Infeften, welken vleugelfcheeden hebben, eer
en alvoorens zy hunne volraaakte vieugels krygen nog eens vau
huid veränderen; zo zal ook waarfchynlyk dit Infed zyne huid
Mg eenmaal afleggen, eer het zyne vier vieugels , en met dezelven
die gcftalte verkrvgt, waarin wy het in de Ftg. zien af /'igebeeld
Hetzelve word daarin vliegend vertoond , en dus können
wy ook alle deszelfs deelen des te beter befchouwen.
%. 16.
Hier zien w j nu duidelyk, dat beide de voorpooten aan dit In.
fecT: volmaakt zo , als aan de voorigen, gefteld, en by gevolg bekwaara
zyn oni andere Infeften te verraflen en te vangen; des
wy het voor gewis houden mögen, dat ons Infect zieh met andere
Infeden voedt. De kop, benevens de oogen , de fprieten en de
bek, hebben ook geene andere gedaante, dan die deelen der voorbefchreeven
Schepzelen ,• waar tegen echter aan het voorlyf, of
den langen hals , eene gantfch byzondere, fchildvoimige , dünne
vlakte waar te neemen is; welke veroorzaakt , dat men dit Dier,
in den eerften opilag, voor een geheel ander Dier aanziet. Maar ^
indien men deze fchiidvormige vlakte dermaate bedelcte , dat het
dünne voorlyf, of de hals, die buiten dat duidelyk genoeg te zien
is, alleen bloot bleeve; dan zou men de eigenfte gedaante gewaar
worden, welke wy op de eerfte en tweede Tal^. in de 2'ic en 5''=
Hg. vi:e..jend afgebeeld hebben. Want het gantfche achterlyf en
M m 3 de i -