;I ' ».K. ¡ >ilil
mw km
TOB.
X X V I I .
Lett.
Leu. X
440 EESCHRYVING DER S P R I N G K H A A N E N EN
voorfchyn kan doen komen; zo als dezelve ons by Lett. w. vertoond wordl
Deze .warfbrum van koleur, en beilaat uit drie deelen, welken te
m zv,r n^'-ll'^T^K^ elkanderafte zoude.
j middelfle by Lett. x. is eenigzins helderer van koleur, dan de
beide anderen; die, zeaan elkanderen liggen, dezelv-e befluiten; en de
tedere ^d e r z y d e , toitenwaans, me kleine,
tedere tandjes voorzien, Indien nu de Cicaden, gelyk men zagt, alleen
van den Daauw leefden,zouden zy ziilk een Steek-Angel niet noodfg hebbe?
dewyl deszelfs gefleltenis dddelyk aanwyft , dat hy^iet alleen tot z„ige„ '
maarook tot mbooren gefchiktis, waarom ik gernlllyk myne toeftemS
geeve aan hun die ..eggen, dac de Cicaden, d?or behulp van haaren S
en Voedzeltrekkenden.Angel, het fap uit de fchorsfen en Haderen der G S -
foi weeten te krygen; het vvelk ook door het bericht van een Vriendaan den
maal befpeurd had, dat, wanneer hy eene Cicade vong, zo als dezdve aan
daar van in de fchorft van den boom zat. Daar beneveiis vindt men onder
de bewysgronden , door den Heer G E Ö F F R O Y • bygebragt, om d enZ
?/rilH™"h ^'•P Effenboom te beweeren, insgelyks,
yerhaald hoe men dikwyls gezienheeft, dat de Cicaden en andere InfeSen
in de fchorfe van dezen boom booren; en dat 'er dan naderhand, wanneer
zeveijaagd worden , Manna tut voort vloeit. Deze laatfte omfland gheid za
S a d e r f T " ' f . ''änleiding gegeeven hebben, om onz
Cicade de Manna voortbrengende Cicade, te noemen: want
Zn^^ > i i.f ^ i T denieuwfte Stokholmfche Uitgaafvan .7+8.
pag. 60O haak hy acht foorten aan, van welken hy de zesde Crarfa Mamiiera
noemt, waar door hy ongetwyffeld het alhier befchreeven Infeft verftaaf;
dewyl hy dezelve noodwendig moet kennen; en de overige van hem aangehaaf.
dVlfnn^. Ii "" ™ ze gemeenlykop
de boomen gevonden, naar uitwyzen der berichten van alle de genen die
er van gefdireeven hebben. Dit % „„, 't welk zy tot haar voedzd " t d
boomen trekken, verändert by haar , even als by andere Infixen, in eene
S V r '' Coden, geen bloed hebben, ontkent hy
ech er zodamg eene yochtigheid niet : want de Heidenen wären van ge-
' TreSatas de Mauria Medica S'c. Tom. II. f.
5. 2.1».
I i
E L . : ? . . 'lliN
I i i
I i i !
[Ii