480 B E S C II R Y V I N G
TM. I.
4. de F,g mtvvyil. Aan deze Pop is by den eerften opnag «
Zien , dac er geen Vlinder uit vooikom/n zai. De Kop, hetVooWvfcn I
b o v e m l a k t e v a n ' t A c h t e r l y f , heeft eene doffe ..wartach ig g raau«^! "„J^'
de ondervlakte is, „evens de twee voorfte deelen der 6 Pcoten, ok r »
ä t a n T f i ' ^ T f b^r chr y v ingnoodi g heeft, dewyl zulks zo « T J
d e g a n t f c h e g e f t a l t e , in de opgenoemde naauwkeurige Af teelding geaeY kn„
Verden. Na dat dcze Pop tot in Mai, en zomtyds nog langer, hi® aar Sni
?el verborgen ts geweef t , komt 'er eindelyk de Wesp uit v L i ; die zo ras'
haare Vleugels de behoorlyke lengte en ftevigbeid gekreegen hebben in dl
D e Kop dezer Wespe is groot en graauw van koleiir ; voor aan denzelvenzit
een paar groote zwart-blinkende Uogen; en naby dezen hebben de beidfr
Korte en met oker- brume kolfjes voorzien zynde iprieten , haare inle
ding . Terplaatzevan den bek zietmeneene lange en fcherpe Gebittans:-en
tulichen dezelve de geele bovenlip. Het Voorlyf en de Bovenfchenkels der
z e s Footen zyn meer dan de Kop, met graauwe wolachtige hairen beeroeiddoch
de ondervlakte van'tAchterlyf , dat van boven donker - graauw is, en
de beide voorfte deelen der zes Pooten, hebben eene geelachtig-roode ko-
Jeur. De vier Vleugels zyn doorzichtig,plyk aan alle andere Wespen ;en de
bovenllen, die langer zyn dan de onderffen, bedekken dezen geheel en al • na.
demaal zy zodanig geflooten zyn, dat de een den ander zelfs altoos eenfeerinaate
bedekke. Dit laatfte is aan alle Blad-Wespen te befpeuren, en Itan
myns oordeels, voor een algemeen Kenteken gehoiiden worden. Daar beneyens
zyn 00k de Bovenvleugels nog met bruine äderen doorweeven • en
in t mi^dden , aan den buiten rand, van eene bruine vlak voorzitn,;
00k is haar eindfpitze biuinachtig.
§• 5-
D e reets befchreeven Fig. verbeeldl het Mannetje 0112er Biadwespeen
ik hebbe t onnoodig geöordeeld, om 'er ook het Wyfje , dat enkei
iets
' b e t o f " ™ fchjncn, behalven het Woriellid, Oechts uit diie hoofdleden le
KLESMAf'Iif.
H O M M E L E N EN W E S P E N . Tai. I, 4SI
iets grooter, wat dikker van Achterlyf , en voor 't overige hetzelve voI-Tab. r.
komen gelyk is , by af te beeiden Maar als ik my door den Heer
f EI s c n, die ook deze eigenile Wesp , in zyn Vierde Deel, pag. 42. enz.,
btfchryft, niethad laaten misleiden , zou ik dezelve naauwketiriger onderzocht
hebben. Hy zegt naaralyk, dat onze Wesp , met haare groote en fcherpe
Gebittang, de bovenhaid der nog tedere Wilgebladeren aan den buitenrand
opent, en haare Eieren in die opening legt. Hier omtrent hebbe ik
hem geioofd; om dat ik toen nog zo geliikkig niet geweefl was, van eene
Wesp te zien , terwyl ze bezig was met haare Jüeren te Jeggen; maar naderhaiid
ben ik door den Heer de R e a umf r , (zie het Zesde Deel van zyn
ineergemelde Werk, iVÄm. III.) die alle Wespen, uit Bafterd-Rupfen voortkomende,
Zaa^ - «»^c t i noemt, beter onderricht geworden. Deze geleerde
en naauwkeurige Waarneemer der Infeüen heeft, volgens zyn eigen getuige.
nis, van den Heer V a l i s n i e r i geleerd , en ook naderhand zelf ondervonden,
dat de Wyf jes der Bladwespen met eene foort van Zaag voorzien zyn;
welke zy achter in 't iyf, gelyk een Angel , verborgen draagen ; en waar van
z y z i c h bedienen, om de plaats, waarin zy haare Eieren willen leggen, te
openen. Voorts befchryft hy deze Zaag zelve,nevens haar gebriiik, zo omilandig,
dat ik 'er geen twyffel aan IIa; maar veeleer trachten zal, om dezelve
insgelyks naauwkeuriger te leeren kennen; en ze naderhaad, by eene
andere foort dezer Bladwespen, af te beeiden..
§. <5.
Zo waakzaam en voorzichtig als de Rups onzer Wespe tegen een vyand-
Jyken aanval is,zo onverfchrokkenen zeker leeft de W e s p in tegendeel over'c
algemeen; invoege, dat ze gantfch dom en dorf fchyne te zyn ; overmits
zy zieh zelfs laat aanraaken , eer ze de minile beweeging maakt om weg
te vliegen. Doch dit heeft ze met alle Bladwespen gemeen , gelyk ree«
in 't Voorbericht aangeduid is. Hier door heeft de Heer de Re.iumor
het gebruik van haare Zaag zo naauwkeurig können befchryven; dewyl ze
zieh, volgens zyn getuigenis, zelfs by deze bezigheid, door een Vergrootglas
laat befchouwen. Waarin wyders het voedzel dezer Wespe bellaat,
kan ik eigenlyk niet zeggen; echter kan men uit haar fcherp Tanggebit beflniten;
dat ze zieh vermoedelyk,eveo als andere foorten van We spen,me t VUagen
en Muggen geneert.
S- 7»
* Hier na, by de befcliryving van Tab. XI., Betuigt de Heer Rufet, dat liy mis gehad heefe; etj.
dat hei Wyfje eer liiciner, miisgaders met eeii gamfch anders gelekend Acliterlyf vooiziea is;
gejyk by heizelve ook op gemeide Tai. afgebeeld heeft.
' ' ' Kleemj smk.
P B P 3
' i i v '
1,1;