378 BESCHRYVINGDERSPRINGKHAANENE.-
^ • ¡ ü S l i
i Ü Ä S e g e n i s veeTdikler h' IT'" "e t achterlyf daar». SüMPigi d a a r om niemand denlfif, da z;Teiden e » Paar
Eene mdire ßort van bmtenlanifche Springkhaanen,
geele en bmine hleur.
t eene Okerland
niet weete, houde ik hem L c h u n ' 4 f
W o r d , die d e . vol .o.en gel^k ^
I j k s
K R E K E L S DE2ZR LANDEN, Tab. XVIil. 379
lyks h'alf z o lang; maar men krygt dezelve alle jaaren uiet te zien. Ik hebbe T.^R.
' e r , niet tegenftaande alle aangewende moeite, nu in drie jaaren geenen vanXVlIi.
g e v o n d e n j e n die ik 'er voor dezen van gezien hebbe, zyn zeer weinig in getal
geweeit. Hierom is 't zeer geloofbaar , dat, gelyk het Weer veel deel heefc,
in de vermeerdering of vermindering van andere jnre6ten;zo ook de Springkhaanen,
inzonderheid dezefoort, ten opzichce hunner vermeerderinge, naar
niaate van de geileltenis des VVeers, veel voordeels hebben , of nadeels lyden.
By aldien hetzelve hun flechts twee jaaren achtereen giinilig is, vermeerderen
zy zo ilerk, dat ze werkelyk veel fchade können :e wegen brengen,
gelyk ik, by een naauwkeuriger onderzoek derzelven, nader zal aanloonen.
Laat ons dan wederkeeren tot deze tegenwoordige fchadelyke en
g;roote foort der vreemdelingen. De Heer F R I S C H , fpreekende van de
Trck-Springkhaaneni waar onder ook deze tfe re.kenen is , zegt in zyn IX'^^Deel,
6. dat hun meeße en bcfiendigße- verblyf in de Ooß • Tartarifche Woeß'^nm, en
gxm6 met gras hegroeide blakten is y 'welken zy kaal maaken, en alwaar zy plaats
mdin om 'er hunne Eieren weder te Jeggen i ze zyn dan daar in ziilk eene irenigte^
datze, "Jipgtrekkende y eene gantßhe-wölk in de luckt formeerem Uit deze Tartarifche
Woe f ly n komen ze , zegt hy verder, menigwerf naar Polen, en van
daar in andere Geweilen; van waar men ze in 't jaar 1730 in de Mark-Brandenburg
zeer veelvuldig gevonden heeft Nopens dit laatftgemelde heefc
zekervriend uic ßerlynj .di e my kwam bezosken terwyl ik met de Afbeelding
van dit Schepzel bezig was, my verhaald, dat hy ten dien tyde, met anderp
vrienden, baiten Berlyn op het Land wandelende, zelf de band geleend had
aan 't graaaven der kuiien, waarin men de Springkhaanen fchrobde, en ze
vervolgens met aarde bedekte. By deze gelegenheid had hy 'er veelen geöpend,
en in zommigen by de 30 Tarwen- en Roggen Korrels gevonden; ook
hadden zy de meelle Airen der Koorenlanden geledigd. In dit verhaal kwam •
my wonderiyk voor, dat deze Schepzels gantfche korrels ingeilokt hadden,
het welk zy anders niet gewoon zyn; gemerkt zy de fpyze altoos eerft door
hun Tanggebi t vermaalen, en dan .doori lokken ; ook hebben ze boven dien
eene zeer kleine Ma a g , maar een grooten krop of flokdarm , waarin deze
Vriend waarfchynlyk die geheele korrels gevonden heeft. Zou men, dit
nadenkende, niet moeten befinicen, dat, wanneer de Almagtige Schepper zieh
v^n deze Schepzelen als GeeiTels bedient,hy hun teffens een onverzaadelyken
honger geef t ; gelykervvy^ hy dezelven tot eene verbaazende menigte in deze
o f g e n e Landen laat voortkomen ; fchoon ze anders niet, dan volgens de
vanhem bepaalde orde, vermenigvuldigen en voortteelen?
^ Dezen fcbadelyken Trek-Springkhaaii heefc de Heer Rö/el hier onder op TaL XXII.- afgebeeld, -
in ook teveijs omüandig befchreeven...
KLEEMANN.
§. 10,
f
t :