E E S C H R Y V I N G de
T A B . I.
Fig.u
r¡¡. a.
Over t hoofd zie. Vermits nu deze Maden, zo lang als zy leeven , dezelfds,
gedaante behouden, behalve dat ze allengskens grooter worden ; zo hebbe ik
ze alleen in haare laatfte grootte op de 1"» Tab. afgebeeld.
5.-
Naar uitwyzen der i F i g . is de grootfte lengte van zulk een Worm of
Made, die zommigen deezer foorte erlangen , omtrent anderhalve duim; doch
ze kan zieh wel de helft korter zamen trekken, en evenwel voortkruipen. Het
Lyf is bykans overál even dik ; behalve dat het naar deji Kop toe, die, tea
aanzien van het Lyf zeer kfeia, en cok blinkend zwart is, iets dunner toeloopt.
Het laatíle Lid van 't lyf is van achteren plat ftomp; en boven op
dit platte ílompe ftaan vier weeke fpitzen, of punten, ílraalswyze om hoog,
en naafl: elkander;zynde de beide middelílen iets korter, dan de buitenften.
De koleur dezer vlakte is helder Oker-geel; en men vindt op dezelve eenige
zwarte punten. De twee boveotten dezer punten zyn klein, daar op volgt
een grooter paar; onder dezea ziet men weder twee dwarsílreepjes, en daar
na nog twee kleine punten. Zommigen hebben deze punten voor oogen gehouden,
en dienvolgende dit achterdeel voor den Kop aangezien. Het eerllgemelde
kan men in de a*!® Fig. duidelyk befpeuren: maar gemerkt de Made
deze vlakte cok naauwer te zamen trekken kan ; wordt ze menigmaal iets
kleiner bevonden. Van onderen heeft ze twee wratjes , welken de Made,
naar believen,, kan intrekken en uitfchuiven; en waar v^an ze zieh derhalve
ais Nafchuivers bedient. Boven is reets gezegd, dat de Made eene briiine
aardkoleur heeft; waar by echter aan te merken ftaat, dat die koleur boven
op den Kug donkerer is, dan ter zyden aan 't Lyf ; en dat 'er in dien donkeren
grond twee Oker-geele Aderen gezien worden. Deze Aderen , die
zieh aan beide de zyden van den Rug van achteren tot vooren uitárek^
ken, gelyken naar twee doorloopende draaden ; die zieh fchikken naar het
buigen of draaien der Made, Want als ze uitgeftrekt is, loopen de draaden
recht uit; gelyk in de i Fig. te zien is; doch ais zy haare Leden
of Ringen, die 12 in getal zyn , te zamen trekt, dan vertoonen zy zieh
Slangswyze of gekronkeld, ais uit de 2"= Fig. bljkt. Voorts zyn op iedee
X-id qok eenige enkele hairige fpitzen te z:en.„
§• 3-
Gelyk nu deze Made zieh in de aarde onthoudt , zo vindt ze 00k haar
voedzel in dezelve; doch waarin het eigenlyk beilaat, kan ik tot nog niet
volftrekt bepaalen. De Heer L E E U W E N H Q E K veihaalt in zyn Are. Nat.
dsf
• V L f E G E N EN M Ü G G EN . Tat. L 'Í37
iereä. pag. 34?. dat zeker Beer hem eens eene zeer goede Weide aan-TAO. L.
toonde, waar op weinig gras te zien was; nademaal deszelfs wortelen van
de Wormen opgegeeten waren; uit welke Wormen hy naderhand dezeifde
Muggen verkreeg, waar van ik tegenwoordig fchryve. De Heer U E READMUR
ifaat, in zyne Memorien, Tom. F. pag. 11 en 12. gereedlyk toe, dac
deze Maden, zo wel aan 't Gras als aan 't Graan, groote fchade doen ; doch
hy beweert, dat zulks niet gefchiedt, om dat ze zieh van deeze wortelen tot
voedzel bedienen , maar om dat ze dezelven iiitplukken of afknaagen:
als leevende voor 't overige, zyns oordeels, alleen van de aarde. Deze twee
eenigzins tegen elkander ftrydende berichten können misfchien beiden waarheid
zyn. Want ik hebbe niet alleen verfcheiden dezer Maden in Bloemen-
Bollen ontvangen , welken zy geheel van binnen uitgehoold en opgevreeten
hadden; maar ik hebbe 'er 00k een tamdyk aantal van bewaard, in glazen ,
halfwege gevuld met vuile en natte aarde, die ik uit een hollen boom genomen
had; zonder haar voorts eenige andere fpyze tot voedzel te geeven.
Wanneer nu de tyd haarer Veranderinge daar was, begaven zy zieh in de
hoogte; derwyze, dat ze loodrecht met de Koppen buiten de aarde ilonden.
Na dat ze aldus een dag ftille geflaan hadden , ftrookten zy eindelyk haaren dünnen
Maden-balg naar onderen af ; kroopen iets hooger uit de aarde; en
hadden toen de gedaante van de a*!» Fig.-, invoege dat ze uit de aardeßv ,
opgroeiende Kegels fcheenen te zyn. ° '
§. 4.
Deze Poppen hebben twee tederà afgeilompte hoornen op den Kop ; welken
ik voor liichtpypjes houde^ en nevcns dezen ftaac 'er nog een paar di©
echter naauwlyks zichtbaar zyn. De gantfche geilalte van zodanig eene Pop
IS m de 4"= Ftg. te zien; aan welker Voorlyf de ligging van den Kop, derfif. 4.
Vleugelen, en der Pooten, door de dünne Poppenhuid heen, onderfcheiden^
lyk te befpeuren is. Wyders heeft het Achterlyf, dat het grootfte gedeelte
der Poppe uitmaaktj.op ieder ring, rondsomme eenige fpitze puntjes; en het
achterile of laatfte lid draagt zes fpitzen, die dikker en langer zyn dande
eerftgenoemden. Het daar aan verknochte lid heeft bykans even zo veel
fpitzen, die echter iets korter zyn ; en , benevens de voorigen , der Poppe,
eigenlyk dienen, om 'er zieh door uit de aarde om hoog te heiFen. De koleur
dezer Poppen is meeflal dof-bruin; en wanneer ze aangeraakt worden
geeven ze wel dra te kennen, dat ze niet ongevoelig zyn. ^
§• 5.
Binnen tien dagen kwamen uit deze Poppen, welken ik bezat, loutere
'^yy 3 lang-
•¡ '.'-'i