; ;
i.
(• •
r I "•
f ;
304 VOORBERICHT TOT DE B E S C H R Y V I N G DER
TAO.VI. EN verheven; doch het werktuig des gebits is hier niet anders gef leld,
dan by alle de overige Springkhaanen. Wyders hebben wy aan den
kop mede niets anders op te merken, dan dat onze Springkhaan denzelven
zeer inwaarts geboogen draagt. Van vooren op den hals is
eene groote ronde verhooging , waarin , behalve twee: ingedrukte
pLinten, ook nog ettelyke andere verdiepingen befpeurd worden; en
dus is ook het overig gedeelte van den hals, mitsgaders het.Halsfchild
o f de Kraag, met veele groote en Ideine knopjes, of verhoogingen,
nevens verfcheiden ingedrukte punten, zeer cierelyk bezet. De koleur
van 'c halsfchild en van den hals is niet zo helder rood , als die
van den kop, waar tegen zy met een fchoonen karmyn-glans pronken.
D e vleugeldekzels zyn weder donkerer, en de verheven äderenofribben,
die 'er over heen loopen, fchynen uit louter blinkende pimten
zamengeileld te weezen. . Het achterlyf is ook donkerer van
koleur, dan de kop; doch alle deszelfs leden of ringen zyn fchoon
helder-rood bezoomd , en die eigenfte koleur heeft ook het aan
't einde opwaarts ftaande ftompe en körte fpits. Het voorlyf fchynt
met den kop eene evengelyke helder-roode koleur gehad te hebben
, dewyl ik 'er aan het doode Infeft geen onderfcheid in befpeurde.
De zes Pooten, waarvan het voorite en kortile paar zy-
»e inleding heeft onder den hals, gelyk de middelften en de twee
fpringpooten onder het voorlyf, hebben insgelyks eene fchooii
roode koleur , hoevvel de bovenfchenkels iets donkerer zyn, dan
de overige leden. Aan de Springpooten ilaat inzonderheid op te
merken, dat het knie-hd zwart is, en het daarop volgende dimne
, lange lid , aan 'c einde , by 't gewricht van den voet, een
zwarten zoom heeft; waar ter piaatze ook eenige ileekelfpitzeu
gezien worden ; welken echter, in vergelyking met die der andere
foorten , niet zeer lang zyn. De overige fpitzen , waarmede
de fpringpooten der Springkhaanen anders van achteren bezet zyn,
können hier naauwlyks befpeurd worden; des ik oordeele, dat ze de
vervolging hunner vyanden ook niet zo krachtig können wederllaan.
Indien nu deze Springkhaan , gekookt wordende , zyne koleur behield,
zou hy het meeft van allen naar de Kreeften gelyken; dochof
hy die fmaak wel zou hebben, daar twyifel ik hartlykaan, nademaal
de
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S . 305 '
de koleur niets tot den fmaak doet. Vermits ik in het fchoone Werk TAB. vi.
van den Heer EDWARD , dat eenige jaaren geleeden te Londen
is uitgekomen , ook een rooden Springkhaan gezien had, zo hoopte
ik uit zyne befchryvinge te zullen können aantoonen, welk
een Landsman onze Springkhaan wäre; maar nu ikdatBoekopila, zie
ik dat zyn afgebeelde Springkhaan van eene gantfch andere foort is.
Hy noemt denzelven ßag. 22. de Scharlaken - Springkhaan, fchoon hy
op verre na zo rood niet z y als de tegenwoordige , en inzonderheid
aan 't achterlyf veel zwart hebbe. Dezelve was uit de Weftindien
levendig, in eene Mande met Ananas-vruchten gevuld, in Engeland
overgebragt, en heeft aldaar een gantfchen Zomer geleefd van Wyngaard
bladeren.
De tweede ü'g. van onze VI^s Tab. vertoont ons ^
Een grooter , doch met 'volwa[[eti Springkhaan.
Dat hy nog niet volwaifen geweeft z y , befluite ik daaruit, dewyl
ik geen het minfte merktelcen van vleugelfcheeden aan hem belpeuren
konde , hoe naauwkeurig ik hem ook befchouwde : en dat 'er
vleugellooze Springkhaanen zouden zyn, is mynietalleenonbekend,
maar ook zeer onwaarfchynlyk. 't Is , volgens myne ondervinding,
eene uitgemaakte waarheid , dat alle , ten minften my bekende
Springkhaanen drie of viermaal van htiid veranderen, eerenalvoorens
zy vleugelen krygen: want by de eerfte verandering is 'ergeenteken
van vleugelen aan dezelven te befpeuren; doch by de tweede verande
ring komen de vleugelfcheeden te voorfchyn, en na de derde verandering
vertoonen zieh eindelyk de vleugels zelven. Dus had onze
Springkhaan ook buiten twyfFel nog tweemaal van huid moeten veranderen,
en daaruit is waarfchynlyk af te leiden, dat hy van eene-
2eer groote foort moete zyn. Ten aanzien van den hals en kop,
Q q 3 komt
Ii.;
iiv