SÄ:
liM!.^
420 BESCI-IRYVING DEU S P l U N G K H A A N E N EN
T«. worden. En biiiten dat zyn de Vledermuizen geen Vogels; want niet al
, leen ontbreeken hun de Vederen , maar zy leggen 00k geen Eieren, en ma,
Ken geen Welten voor hunne Jongen, welken zy leevend baaren, en over al
mede draagen: doordien de jongen , die zomwylen vier f e ene r dragt zyn
zieh met hunne klaauwen aan de Moeder weeten vail te houden, tot dat zè
z e ven vhegen können, en in ftaat zyn om hun voedzel te zoeken. Doch ik
• by l a a t e n , om myne Leezers niet verdrietig te vallen; dewyl ifc
^ dit Werk van Jnfeaen, en niet van andere Schepzelen moete handelen
i J e r h a ve zal ik wederom tot het befchryven van andere foorten der eerûee.'
noemden overgaan ; na dat ik hier , ten befluite van de befchryving der
i rck - Spr ingkha anen, nog geplaatft hebbe het volgende
N A B E R I C H T .
Hier boyen in de 6'' § pag. 410. hebbe ik van deTrek-Springkhaanen m.
z e g d , liât bet IVyfje zyne Eieren zomtyds ont wel aan de aarde venroum, welk
hc, met zyn achtcrdeel eenigermaate weet te opeiien ; maar dat bet dezehen meeil
aan anicre hchaamen, als grasflengels, ßeenen, wortelen enz. legt, en ze teffens
menrekt met een wit fehuim ofßym, dat uit het teeUid wortkmt, doch kon damna
• bnm, en bard wordt ; zo dat deze Eieren, zo wel als die in de Aarde liggen, tetm
de vcrjt en de nattigheU, of andere toevallen, können beflaan. ßiaar dewyl dit zo
met geweell is by deze foort van Springkhaanen , die in 't vooriee iaar in
\ rankryk was, zou men my ligtlyk können befchuldigen, dat ik het Eierleggen
dezer Iiileften anders befchreeven had, dan het inderdaad gefchiedt.
JJie m Vrankryk naamlyk hebben, gelyk men ons bericht, hunne Eieren in
de aarde gelegd, en als men dezelven opdelfde, vond men ze by hoopen in
. ûe gedaante van Woriljes liggen, die niet anders dan het achterlyf der Wyfj
e s fcheenen te zyn, en 00k eene diergelyke lengte hadden. Hoedanig het na
by dit Lierleggen toega, kan ik niet eigenlyk zeggen ; doordien de plaatzen,
daar deze Springkhaanen nedervielen, te verre van ons af waren , en het my
dus onmogelyk was , om 'er een aanfchouwer van te weezôn. Doch ik ben
met vreemd van te gelooven, dac die Woriljes , waarin de Eieren der Springkhaanen
lagen opgeflooten, waarlyk het achterlyf der Wyfies eeweeft zyn Aitans
uit de befchryving , welke de Heer SCUFANI van de Springkhaanen,
die zieh m t jaar 1717. omtrent Rome bevonden,gegeeven heeft, (zie Ephem.
N. t . Lent JX. en X Jppemi. pag. 485, ) wordt duidelyk beweezen, dat deîe
net achterlyf zyn; nademaal de Wyfjes met hetzelve tot aan het borililuk in
de aarde boorden, en dan ftierven. - Ondertuffchen blyft myn gezegde, 't
welk ik mt het bericht van den Heer MELM bygebragt hebbe, iiiet minder
w a a r ; en deze Sprmgkhaanen hechten hunne Eieren , door middel van hct
1 flym.
u:.
f f l ! .
! F