¥ %
m
3 2 4 BESCilRYVING DER S P R I N G K H A A N E N KU
Tai. IX. op de eerile Plaat, Tah, II. 3,; maar zyne afbeelding is flecht uitgevallen;
en buiten dien moet hy 00k de beide kort aan de Maag zittende balvormige
Lett. deelen, welken op onze Tab. door ee aangeweezen worden, niet ontdekt heb-
Den ; nademaal hy anders het herkaauvven der Springkhaanen daardoor ncg
waarfchynlyker had können maaken. Want dewyl hy 'er de gefpleerenklaauwen
aan gcvonden meent te hebben, zo had eene viervoudige Maag hemzeer
we! te pas gekomen ; aangezien de herkaauwende Dieren, diegefpleetenkiaauwen
hebben, ook doorgaande met eene viervoudige Ma a g voorzienzyn. Vraagt
m e n , waartoe die twee ballen den Springkhaan dienen ; ik moet betuigen 'et
niets gegronds van te können zeggen ; want ik hebbe 'er niets anders aan kon.-
ncn ontdekken, dan dat ze uit eene zeer dünne , wecke huid beilaan, eneen
geel-bruin fap in zieh beiluiten; ook zyn ze, door hunnehelderegrondverwe,
van den flokdarm, maag en endeldarm onderfcheiden , en rondsom met veele
t e d c r e , witachtige, adervormige vezelen voorzien. Of ze miffchien het in
de Maag toebcreide fap naar de overige deelen voeren, zal ik aan 't onderz
o e k van anderen overlaaten; dit is my ten minilen waarfchynljk voorgekornen.
Want toen ik deze ballen, na dat ik ze aan de Maag raeteendraadvati
onderen toegebonden , en den endeldarm 'er van afgezonderd had, vervolgens
dnikte, om te zien, of ze naar den kant van den endeldarm openingen
hadden , kon ik 'er niets van die natuur aan befpeuren; doch hunne weekheid
laat niet toe, dat men ze wat hard drukke ; en hierom kan ik ook, als gezegd
i s , van hunne nuttigheid niets zekers bepaalen. Vootts moet men hier bynog
aanmerken, dat ze in den Springkhaan niet zo over dwars liggen , als zeinde
afbeelding gezien worden; liggende de een tegen den rüg , en de ander tegen
Leu- //.den buik aan. Van de Let ter/ af, tot aan de Legpyp , daar weder eene/
i l a a t , is de Endeldarm te zien, welke nu hier, dan daar , dikker of dunner
i s , naar maate dat hy op deze of gene plaats meer of min dreks in z ieh hebbe.
H y heeft zyne loozing even boven de legpyp; en onder dezelve vind men het
g e b o o r t e - l i d , dat door een fchubbenvormig blad bedekt is. Deze tot dus ver
befchreeven deelen zyn in 't lyf van den Springkhaan niet zo uitgedyd , als ze
hier vertoond worden; zelfs zou de Endeldarm, indien hy niet te zamen gevonwen
wäre , gelyk de Därmen van andere Dieren , 'er geene genoegzaame
ruimte in hebben,
S- 13-
Dus de deelen, die ter bereidinge van 't voedzelfap vereifcht worden , welken
in het Mannetje van eene geljke gedeltenis zyn als'in't W y f j e , befchouwd
h e b b e n d e , zullen wy overgaan tot het nafpeuren der deelen , die totdevoort-
Fii-3- planting des Geflachts behooren. De Fig vertoont ons dezelven, zo als
z e nog aan elkander hangen, na dat ze voorzichtig uit het lyf genomen waren.
Lett-si- Door gg wordt de dubbele Eierßok aangeweezen; ieder deel van denzelven
hetft
K R E K E L S DEZEE L A N D E N . Tak IX. m
lieeft een byzonderen hollen gang, die tot in het geboortelid uitloopt; alwaar TAB.IXI
zy zieh beiden vereenigen en één kanaal uitmaaken. Zuik een deel, of Eierilok
vervat meer dan 50 Eieren , zo dat 'er over de honderd in een Springkhaan
gevonden worden; en tuffchen dezelven liggen in 't midden gemeenlyk
nog eenige kleinen, die nog ontydig zyn; doch de meeilen hebben reetshunne
volkomen grootte , en anderen zyn geheel ryp. De eerñgemelden, nog
onvolkomen, zyn helder geel van koleur, de anderen oranje- geel , en de tydigen
of rypen donker-bruin. De Eierilok zelve beitaat uit eene tedere huid
en zeer veele dünne vezels, waaraan de Eieren hangen: want als men 'er éen
wil afligten , zal men altoos bevinden, dat hetzelve aan een dünnen draad vail
hangt, gelyk op letter A te zien is. Doch als het Ei tydig en bevrucht is, Lett.
dan gaat het los, en komt door den Eiergang in 't geboortelid ; waarom deze
Eieren ook enkelvoudig gelegd worden Dit losgaati wordt daar benevens
zeer bevorderd, door de beweeging, die den Eiergang eigen , en zo iferk is,
dat men ze nog befpeure, na dat die deelen al een tydlang van 't lyf afgezonderd
zyn gevveeil. Wanneer nu het Ei uit zyn voorig verblyf verloii;, en
buiten 't lyf van den Springkhaan is, wordt het ilraks harder; ook verändert
deszelfs bruine koleur in eene wit-graauwe-, gelyk wy in de fig. Tab.VUL
reets gezien hebben.
14.
Indien ik de bekwaamheid van den beroemden SWAMMERDÄM bezate, die
zelfs de kleinile vaatjes der Infeélen door glaazen pypjes will; op te blaazen,
en dezelven ook daar en boven, ter algemeener verwonderinge , zeer behendig
ontleden kon; dan zou ik veelligt in ilaat weezen, om de twee, in de
Flg., nog overige deelen, ten naauwkeurigílen te befchryven , om derzelver
nut duideljker aan te toonen ; dan dit zo nietzynde, moete ik my met het
geeven der volgende befchryvinge vergenoegen. Het eerfte is een vaatje ter
dikte van een draad , getekend met i i-; waar van ik wyders niets weete te Lett. < i,
zeggen, dan dat het met eene kriftal - h e lde r e vochtigheid gevuld i s , en by het
uitneemen zo ligt breekt, dut het zeer bezwaarlyk zy te ontdekken, waar van het
zynen oorfprong hebbe. Het andere, door letter f aangeweezen, is e en lang, Lett. t.
geehichtig - w i t vaatje , dat niet ongelyk aan eene blaas, en aan een kort dun
bandje vail is: men vindt in deszelfs holligheid eene drooge floife, zo taai als
Wafch. Beide die deelen liggen in 't midden van' t lyf , tufichende tweeEierftokken,
die hunne plaats ter wederzyde hebben ; en daar tuffchen ziet mera
•den krom geflingerden Endeldarm.
Iii'; , -'i!»
.ade Deel Sink. T t I i -