fffT"
Iii
TAB. I
V O O R B E R I C H T TOT DE BESCRIRYWN^G DER
ren, gezien te hebben , dat het zogenaamde IVandelend Blaä op
de boomen groeit, dat het ryp of tydig geworden zynde afvalt^
en vervolgens of weg kruipt of wegvliegc. Maar , na getoond te
hebben, dat dit eene dwaaling zy, eii dat hetzelve , zo wel als andere
Vlinders, uit een Ei voortkome, vervolgtzy aldiis : „ Dit Dier-
„ tje, welk de Hollanders het PVonäelend Blad noemen, en eene
„ foort van Springkhaanen is , wordt op de eigenfte wyze voort-
„ geteeld, en ik zal 'er van melden, wat 'er de ondervinding my
„ van geleerd heeft. Myn zwarte Slaaf, dien ik geduurig beval,
5, dat hy overal in de besehen Wormen , Rupfen en andere Oie-
„ ren voor my zoeken zoude , bragt my op zekeren tyd een te
„ zamen gewikkeld blad, waar in ik, na hetzelve voorzichtig ge-
„ opend te hebben, eenige groene Eieren ontdekte, die de groot-
,, te hadden van 't Coriander-zaad, en waaruit, na verloop van
„ eenige dagen, zwarte Diertjes, als Mieren, te voorfchyn kwa-
„ men. Dezen , van tyd tot tyd grooter geworden, verkreegen
5, degedaante, waarin ik ze afgebeeld hebbe, tot dat ze eindelyk
5, hunne volkomen grootte bereikten, en vleugelen kreegen. Doch
„ zy veranderden Jn geene Poppen , gelyk de Vlinders doen, en
„ wierden volwaflen door het groeien hunner leden, zo als hec
5, meestal by diergelyke Diertjes gaat. Himne vleugels gelyken
„ naar een groen blad, en hebben even zulke ribben. Men ziet
„ 'er verfcheiden foorten van : want ettelyken hebben eene fris-
„ groene, anderen eene bruin - groene, en veelverwige afchgraatiwe
3, icoieur. Dus vindt men 'er ook, welker vleugels naar verwelk-
„ te bladeren gelyken. Onder de Ooitindifchen is 'er eene foort,
„ welker vleugels, zo wel ten aanzien der koleure als dergeftalte,
^ den Citroen-bladeren volkomen gelyk zyn. Na dat deze Dier-
„ tjes in hunne Neilen , die op de boomen zyn, hunne rechte
„ gefbalte bekomen hebben, omfpinnen zy zieh eenigzins, en be-
5, weegen zieh zeer fterk, tot dat hunne vleugels gantfch vry en
„ uitlandfch,
maar eeu Europeefch Wandelend Blad verbeeld heeft; doch tegenwoordig
moete ik aanmeiken, dat het afgebeelde van Mejuffr. Merim in veele ftukken
met dit overeenkomt, maar door eenige witte vlakken in de voorile vleugelen
'er vaa onderfcheiden is.
KLEEMAHN.
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S .
„ iiitgebreid zyn ; waarop zy dan meer krachten bekomen, het T.B.J
„ fpinzel breeken , en van de boomen vallen , ot weg vhegen.
Maar dewyl hunne vleugels groen zyn, en de gedaante van een
blad hebben , zyn onkundige lieden op die gedachten geraakr,
' dat deze Diertjes werkclyk op de boomen groeiden." }}y deze
beide berichten zal ik nog een derde voegen, 't welk in de Franfche
Overzetting der InfiBo-Theohgia van den Heer LESSER,
en wel pog. 67. des eerllen Deels, gevonden wordt in eene Aanmerking,
welke de Overzetter, op des Heeren Lejjers vergelyking
der Infeften met de Planten , gemaakt heeft. Deszelfs woorden
luiden aldus : „ Byaldiea de vleugels van alle Infeciren in 't ge-
„ meen gelyk waren aan de vleugelen van zeker Indiaanfch In-
„ feft , dat men het Wandelend Blad noemt , zo zou de verge-
„ lyking by de bladeren der Planten, of ten minlle der boomen,
„ beter können doorgaan. De vleugels van dit Infeft gelyken ,
„ niet alleen uit hoofde van hunne gedaante en ribben, denboom-
'„ bladeren , • maar ook van wegen hunne koleur. Ik hebbe 'er
„ eenigen gezien, welker vleugels zo groen waren als een jeugj,
dig blad; aan anderen waren ze donker-groen , gelyk een vol-
„ waifen fris blad; en wederom anderen hadden geelachtige vleu-
„ gels, gelyk een verftorven of verwelkt blad. Zelfs wil men,
„ dat deze vleugels de eerfte koleur in de Lente, de tweede in
„ den Zomer, de derde in den Herfit hebben , en vervolgens
,, afvallen; dat het Infeft voorts den gantfchen Winter door zon-
„ der vleugelen blyft , en in 't voorjaar weder nieuwen erlangt.
„ Indien dit alles waar is, kan men niet ontkennen, dat de vleu-
„ gels van dit Infe6l zeer veel overeenkomfb hebben in,et de bla-
„ deren der boomen ; ook moet men toeilemmen, dat hetzelve
„ daar door van anderen onderfcheiden , en mogelyk het eenigfte
„ van dien aart is; ten minfte zyn 'er, voor zo veel ik weete,
5, geene bekend , wier vleugels aan diergelyke veranderingen ort»
5, deiworpen zyn."
L I 3 S- 7"