5<5O
TAB, V.
E S C H R Y V 1 N G des
aanmerkiiig neemende, niet mögen denken, dat oc^, raisfchien de Lintwor^
raen, waar door de Menfchen veehyds geplaagd worden, hünnen oorrproiwvan
eene Vlieg hebben ? Dat veifcheiden Dieren behebt zyn met ^\'or,-nen
welken van Vhegen voortkomen; dat 'er wel byzonder gevonden worden die
haare Eieren in den Aarsdarm der Paarden leggen , zuilen weinigen liedendjagfch
meer in twyffel trekken. Dit bekend 2ynde,zcahet dan ook niet können
gebeurcn, dat eene Vlieg tiaare Eieren in den Aarsdarm eens Menfchen
l e g t , terwyl hy bezig is zieh te ontlaften van 't gene de iVatuur hem noodzaalit
af te zetten? 't Is teil minllen zeker , dat de kleine Maden, waar van
de Menichen, en inzonderheid de Rinderen , geplaagd worden, en die veel
overeenkomft hebben met de Kaas - M a d e n , zieh gemeenlyk in den Aarsdarm
ophouden; om welke reden ook de Artzen de uit bittere middelen toebereida
Klylteeren, als de krachtigilen, daar tegen aanraaden; vermits deze Maden
daar door bell: afgedreeven worden; hoewel de Klyrteeren, uit Glien toebereid
nog fterker uitwerking können hebben. Zouden dus ook deze of foortgelyke
Maden met wel jongeLintwormen können zyn? Dan dit blyve der na.-
dere onderzoekinge aanbevolen.
De bleek-Okerkoleurige BLAD-MADE, henevens haare
Verandering in eene Jcboone, geele V 1.1 KG.
Tm.VI. Niet alleen op de bladeren der Boomen, maar ook aan de Grasiiengels en
andere Gewasfen, worden dikwyls Maden gevonden, die mcn desA-egen
Blad-Maden noemt; en waar van 'er, ten aanzien der koleuren, veeler.
leie foorten zyn, die echter in maakzel niet verfchillen. Zommigen derztl'
ven zyn groen, anderen graauw, en wederom anderen of roodachtig, of zwarta
c h t i g , of wit. Kenigen hebben eene geeie koleur, die nu heldcrer, dan donkerer
is, en anderen zyn met allcrieie punten en ftreepen van verfchillende koleuren
vercierd Doch deze Maden verkiezen haar verblyf op de Gewasf
e n , waar op men ze vindt .niet , om 'er haar voedzel nit te trekken; maar zy
zoeken een ander Schepzel op dezelven, dat ze tot fpyze gebruiken. Dit zyn
de zogenaamde Blad- of Stamluizen, waar van 'erveelerleie foorten zyn; van
welken icder foort haare byzondere Gewasfen heeft, daar ze haar voedzel van
trekt. Gelyk men iiu deze Bladluizen menigvuldig aan de ftengels en blader
e a
V L I E G E N EN MUGGEN. Tnh.Vl. J I I
f e n vindt, zo zal men altoos de Blad• Maden, of Bladlüis-vreeters, zo alsT.«,vi.
de Heer i RISC« in zyn Deel Ko. XVII. fag. 17. en Xll i-'Oeel No. XV.
fag. Hl. dezelven noemt, daar onder of by dat Gedierte vinden. Zelden echter
befpeurt men 'er meer dan een oftwee; want eene enkele Blad-Made is
in ftpt, om een tamelyk getal Bladliiizen te verteeren; en derhalven zouden
zy, iiidien er veelen te gelyk op een blad of aan een Ilengel wilden fmnllen
haare bekomil met krygen. Ook worden deze Maden meeflai maar enkelroudig
by de Uadlüizen gevonden; alzo de Vlieg haare Eieren, daar zv uit
voortkomen, maar eakelvoudig onder die Luizen legt.
§. 2.
Ettelyke Grasflengels, die veelpuldig met ziilke Bladluizen bezet waren,
leerden my de Made, in de i F i g . onzer VI«'Tai. afgebeeld, kennen;-«?
vermits ik 'er in Jpri/ en Aia: eenigen aan dezelven vond. In 't begin verraoedde
ik, dat het Slakken zonder huisjes waren ; van welken 'er verfcheiden
loorten aan de kriiiden gevonden worden.. In die gedachten floeg ik eene des
eerilen zeer naauwkeurig gade, om te zien, wat ze verrichten zoii; maar ik
ontdekte wel dra, dat het eene Made was, welke, met haaren fpitzen bek.de
eene Bladkiis na de andere aanpakie, dezelve van haare plaats om hoog hi'ef
en a lengskens iiitzoog. Ik fneed derhalven eenigen dier Grasftengels a f , nam
d'ezelven mede D'iiar huis j en zetce Z6 vooris in een overdckt glas" waarin ik
water goot op d'at zy niet venvelken mogten. Vervolgens leite ik naauw-
Itenrig op het doen en laaten inyner Maden, na dat ik ze alvoorens naar 't
eeven afgemaald hadde. Zy wierden niet boven een viertle van een duim
lang, en de gemeide i Bg. toont, dat ze bleek, of flecht Okergeel van
koleur, en in de lengte met eenige graauwe ftreepen doortoogen zyn. Mair
Lyt IS tamelyk dik, van vooren zeer fpiis toeloopende; en deze fpits welke
zy gediiLirig uit- en intrekt, is zwar t ; van achteren heeft ze in tegendeel eene
Itompe breedte, waar aan men van boven weder eene fpits befpeurt, Zo verwulfa
als de bovenviakte van haar Lyfis, zo plat is de ondervlakte, op welke
zy voortkrmpt. Hier toe bedient deze Made zieh van geen Pooten dewyl
haar die ontbreeken; en echter weet zy, aan de tederfte Grasftenirels'.van
de eene plaats tot de andere te komen; dat nochtans vry langkzaam in zvn
wsrkgaat. Doch het geen onze Made, by mangel van Pooten, mia weet
zy te vergoeden, door een taai en kleeverig flym, dat dit Infed van woren
fchynt mt te geeven : want door behulp van dit flym kau ze aan 't gladrte
hchaam blyven hangen; ook is zy over het gantfche lyf zo kleeverig als de
E b b b 3 S- 3-