Ì M W .
¡i!
K R E K E L S DEZER L A N D E N . Tab. XXVII. 435
u\
nochtans een vliesje z y , za können wy den hier gemeiden oorrprong des Ta»- .
naams der Cicaden, te zekerer behouden; 't gene ik hier wel hebbe wille m- ' • .
lasfen , om dat my zulks van een Vriend * myner uitgaven gemeld is ; fchoon
anders het nagaan van den oorfprong der woorden in 't geheel myn werk
niet zy. Voor 't overige zallen myne Leezers nu ook begrypen , waarom
inen de Cicaden, als boven gezegd is , Schildjes-Krekels kan noemen; vermits
wy twee Schildjes aan dezelven gezien htbben, welken de deelen.di e tot
haar gezang vereifcht worden, bedekken. Dat üi hier alleen de deelen der groot--
ftefoorten van C icaden, die o p Tab .KKV. Fig. 3 en 4. v e r toondzyn, befchreeven
en afgebeeld hebbe, wyzen de Figiiuren genoegzaam uit : ündertuUchen
viiiclt raen echter ook de kleinen van zodanigewerkmigsn voorzien; doch haare
Schiilpvliezen zyn niet zo verborgen , als by de grootere foorten, het welk
ook misfchien haar gezang een anderen toon geeft. ßuiten dit is wyders
in de overige deelen mede eenig onderfcheicl te befpeuren,^ het welk de Heer
DE REAÜMOR insgelyks aangetoond heeft; tot wiéns berichten ik een ieder
wyze, die begeerig'is alle die verfcheidenheden te leeren kennen : ik hebbe .
dezelven onafgebeeld gelaaten, om dat ik alle myne Cicaden zou hebben moeten
bederven , indien ik alles op de Plaat had willen afbeelden. ^ D e ouda
Schryvers getuigen hier en daar, dat 'er ook Cicaden zyn, die niet zingen ;
en d a t z e , terwyl ze op de eene plaats zongen, op de andere zweegen; zy
hebben 'er de oorzaak ook van trachten na te fpeuren; en zommige hebben
het zwygen aan de natte en vochtige lucht toegefchreeven f. Ik ben van
oordeel, dat men die gedachten niet geheel heeft te verwerpen ; mits dat die
zivygenden ook met werktuigen des gezangs begaafd zyn, die buiten twyiiel
d o o r eene vochtige lacht eene groóte verandering moeten lyden; ook verze^
keren ons alle Schryvers, dat de Cicaden in eene warme en heete lacht het allerilerkfte
zingen. Doch laat ons tot het befchouwen der verdere deelen
overgaan.
* Dit is de Heer Dr. G^iJrg Leonard Uiith, een Geneesheer, dien ile uitdruTckelyk noeme, om
dat'er in de Gottingfche berichten van jaar 1748 gemeid is, dac de Heer Huth in Erlangen
myne biaden fclireef.
R ö s E L.
t In het Derde Stulcje van 't Kort hegrip van de H¡florle der Lifcàen, fag. 59. zegc de Schryver:
„ De geleerde Jeronymus Mercurialis'''' ("die A". 1595. in den ouderdom van «5(5Jaareii
iz Forlì in Romagna, zyn Vaderland, geilorven is, ) „ heeft waargenomen, dat de jaaren,
„ waarin de Krelceis weinig zingen, aan aigemeene Vollizieliten oiiderhevig zyn ; het weile, ge-
„ iyl£ andere Geneesiieeren hebben opgenievkt, komt, om dat die jaaren doorgaaiis vochtig,
„ warm, en regenachtig zyn, en dac 'er niet veel Zon fchyiic, welke de Kreicels tot zingen
„ opwekt; want deze gefteldheden van de lacht (aanhoudend vochtig en warm Weder) fchik-
5, ken, volgens hec gene 'er Hipócrates reeds van gezegd heeft, de vochten tot rottiug, eii ver-
„ oorzaaken kwaadaanige Voikziekten."
K L E E M A N N .
4 l'i
4: •
ib