•
"Il
iltiiii
'.i'isini I
Ine.
<48 - B E S C H R Y V I N G DER S P R I N G K H A A N E N EN,
x x v i l l P® ' vlakken en punten pronken; doch waar van de twee lauften
enXXIX. m.eer wit aitzien; 00k is het zeer zonderling geformeerde achierile dce!
z o wit, dathetmet eene fchimmel overtoogen fchyiie te zyn, het welk mv
volgens het reets gemelda , heeft doen denken , dat het by nacht , in v
• duilter, hcht kan geeven. Dit achterfte deel is van onderen, gelyk in d»
• ° fä'- van Tab. XXIX. te zien is, gellooten; doch van boven open
mtgehoold; alwaar men 00k, in't midden , een ander zonderling deei ie's
kleiner, befpeurt,dat aan 't lyf vaft zit,en even zo wit is. Of dit deel mi het-
Kenteken des GeflachtsderLantaarndraagers te kennen geeve.kanik niet wei
bepaalen. MejufFromv MERIAN zegt , in haare befchryving , dat ze on
haare 49 Tab. zo wel het Mannetje als het Wy f j e dezer Lantaarndraagers
. atgebeeld heett; en daar aan ziet men , ten opzichte van dit laaifte deel 00k
een merkelyk onderfcheid; maar wie van beiden het Mannetje of Wyfj e zy
heeft ze met te kennen gegeeven. Ondertuffchen denke ik , dat myne Af
beelding die van een Wylje is; want onder de Figunren van Mejaffrouw,
M E R I A N IS die gene, welke wegens het laatfl:e deel de myne meefl gelykt
aan t Achterlyf veel grooter en dikker, dan de andere: en het is bekend datd
e W y f j e s der Infeflen gemeenlyk een grooter en dikker Achterlyf hebben, dao"
de iMannetjes, J > "«ij..
S- 28.'
Vermits ivy onzen Lantaarndraager van boven genoegzaam befchonwd hebben
, zo zullcn vvy denzelven thans eens op de onder/.yds, volgens de voor-'
• gemeide 2'==/-i^.vanr<iA JiXlX. bezichtigen- in deze Figuur heeft het groote
voor den kop ftaande, blaasvormige deel, aan deondervlakte, eene gantfch.
andere gedaante, zo dat het wel naar eens BilTchops-Myter gelvke. De Kop
die hier ook de zitplaats der oogen vertoont, heeft, van onderen, byna als
eene Cicade, eene tapswyze, Ipits toeloopende verhooging, die geel van koleur
IS; en aan dezelve hecht zieh de, rechtiiitloopende Voedzel angel van dit
I n f e i i ; dezelveis rood-briiin van koleur, maar heeft aan.'teinde van zyne
fpits eene heldere vlak, en fchynt aldaar eene foort van beweegend Lid te
hebben; voorts vertoont zieh ook deze Angel, als wäre hy ingekorven en gefpouwen,
Dezelve reikt tot byna over het achterfte paar Pooten; en ik geloove
, dat deze zogenoemde Angel, gelyk wy aan de Cicaden gezien hebbeo,
alleen deScheede is; en dat de eigenlyke Angel nog in die fcheede verboreen'
zit. Mejaffrouw MERIAN zegt, dat de Lantaarndraager, even als de
Mug of de Lierman, waar uit hy, volgens haar voorgeeven, voortkomt
een geluid laat hooren, en dat hy hetzelve met zyn Snuit maakt, waar door
Zy den Angel verilaat. Nu wil ik juifl niet ontkennen, dat hy een geluid kan
jnaaken; maax het is niet geloovelyk, dat de Angel 'er het Werktuig van is.
W j
I C R E K E L S DEZEE L A N D E N . Tai. XXVlIf. en XXlX. 449
Wv hebben aan de Cicaden een gantfch ander Werktuig gezien ; en dewyl de TAÜ.
Mue van Mejuffrouw MERIAN volkomen naar eene Cicade gelykt, zo kan xxviin
de toon, dien ze maakt, mede wel door een foortgelyk Werktuig veroorzaakt enXÄiA.
worden; die echter ook zekerlyk alleen van de Mannetjes voortkomen zal.
Aan mynen Lantaarndraager hebbe ik nergens eenig teken gevonden , dat bekwaam
zou zyn om een toon te laaten hooren; maar dezelve is ook, naar
de gemeide omilandigheden, een Wy f j e ; en misfchien is't met het Werktuig
van 't geluid , zo dit Infed anders een geluid maakt , by, 't zelve
Sven zo gefteid , als by de Cicaden.
D e z e s Pooten van ons Infefl zyn bleek Oker-geeL van koleur, en mes
bruine vlakken befprenkeld Doch de twee laataen vertoonen zieh niet alleen
iets langer, dan de anderen, maar ze zyn ook aan hun lange rciddeldeel,'t welk
aan zyne fcherpe buiten zyden zaagswyze uitgetand is, breeder. Het uiter-
(le deel des Poots beftaat in drie Leden, waarvan het laatfte met een dubbe-
Isn baakvormigen klaauw voorzien is, welke het Infeft ter vallhoudinge dient:
Het lyf is hier op zyne Ondervlakte insgelyks Oker-geel, welke koleur echter
tuOchen de middelfte en achterfte Pooten eenigzins-.in 't groene,.en aan de
lyden naar 't einde toe in 't roode valt. Op het vierde Lid ziet men een paar
doiikerer, Vierkante vlakken. Nu ftond ons eigenlyk het oog nog te Haan op
de 3 i'g- dszer Tab. , alwaar onze Lantaarndraager met gellooten Vleu- Fig. s.
gelen, en van ter zyden vertoond wordt. ' Doch van dezcn hebbe ik niets byzQnders
te melden, nademaal wy alle de deelen, welken aan hem gezien vtaw
dea, alrede by de befchouwing der andere Figuuren belchrceven hebben.
Watnii-wyders nog het Voedzel van ons Infea betrefc, hetzelve beftaac;
volgens het getuigenis van Mejuffrouw MERIAN, in het honig fap der bloe.
men; nochtans is de Angel zodanig gefteid, dat de'zelve bekwaam is,om ook
in andere deelen der Gewaffen te können booren, en derzelver Sap in te zuigen.
Wy hebben boven gezien , dat de Cicaden zieh ten dien einde van
haaren Angel weeten te bedienen; zouden wy dan nu ook het zelfde van den
Lantaarndraager niet mögen denken, by wien dezelve, naar gerade,.nog.
grooter en dikker is? Voor 't overige moete ik , aangaande de koleuren,,
isaarmede ons Infeft vercierd is, nog melden, dat ik' mj n beft 'gedaan heb-
L l l 3 t>e=.
> 1
»i