set B E S C H R Y V I N G BE»
S- 3.
TAi).vt. Na dat ik aan myne Maden eenige dagen hnisvefting verleend had , befpeurde
ik, dat dezeiven niet meer van plaats veranderden ; en eindelyk zag
ìli, dat ze gantfch onbeweegelyk bleeven liggen , den fpiczen Kop ingetoogen
badden , en volkomen verilyfd waren, Ik bcvoelde dezelven, ende Madenhuid
zeer hard bevindende, hield ik het daar voor , dat ze tot die ibort van
Maden zouden beiiooren , die in haare eerfte huid veranderen ; en ik
Fig. 2. ondervond ook in 'c vervolg, dat het inderdaad alzo wäre Onze lüg.
vertoont ons zuik eene verharde Made; en derzelver vergelyking met de voorige
doet ons zien, dat ze in koleur weinig of niets veranderd is ; ichoon de
graaüwe Kreepen niet zo duidelyk meer te befpeiiren zyn. Doch het zeldzaamfte
by deze verandering beilaat hier in, dat het voorfle deel dikker en
verhevener, het achterile in tegendeel dünner en leeniger geworden is;waarvan
my het alrede aan 't achterdeel der Made befpsurde fpitsje overtuigde;
dewyl liet ze!ve zicli ook aan de verharde Maden-huid vertoonde.
S- 4-
Na dat nu alle myne Maden dezer wyze veranderd waren, en ik met ver.
langen afwachtte, wat 'er verder van worden zou ; zag ik ten laatfle, na verloop
van 12 of 14 dagen, twee fraaie Vliegen, die uit twee verdroogde Maden
balgen gekroopen waren, welken ik ledig vond; doch deze Vliegen waren
insgelyks alvoorens, gelyk de bovengemelde Vlieg der lange Water-Mad
e , Poppen geweeft. Dezelven waren van onderfcheiden grootte; nademaal
de eene iets kleiner was dan de andere ; dat alleen het onderfcheid des Ge.
flachts aantoonde: want de grootfte was een Wyf je, en de kleinfte een Mann
e t j e ; gelyk welhaaft aan haare paaring bleek. Voor 't overige waren ze in
geltalte en koleur volkomen eveneens.
5- S.
In den eerilen opflag zou men zulke Blad-Vliegen voor eene foort van
Wes-
• Ik moete hier onitrent nog aannierken , dat de meeile Bladluis-vreetende Vüeg-Maden io
de gedaante van Koifvormige Poppen , zoader merkelyke Afdeeliiigea en Vleugelfcheedeo,
veranderen.
KtEEMANN.
VLIEGEN EN MUGGEN. Tab. VI. sÄj
Wespen aanzien, vermits de zwarie en geele koleur haar de gedaante eener Tas.V!
Wespe geeftimaar eene naauwkeuriger befchonwing leert ons het tegendeel,
en de meeile ßlad-Vliegen hebben diergelyke koleuren. Haar fmal, lang!
even dik Ächterlyf heeft eene fchoone Ciiroen - geele grondverwe; en deszelfs
leden vertoonen verfcheiden dwarsftreepen, ofvlakken, van eene ongelyke
brecdte. Het Boraihik is op zyne bovenvlakte wel zvvart, maar heeft eene
bezooming; en ender hetzelve hebben de zes Pooten hunne inleding, welken
meedal Oranje - geel uitvallen. Haar Kop is tamelyk groot, van vooren met
eene geele verhevenheid of voorhoofd voorzien; de groóte oogen in 't zelve
zyn bruin, en tufichen dezelven ziet men twee naauvvlyks zichtbaare Spriethairtjes.
Wanneer de Vlieg haare Vleugelen gellooten heeft, liggen ze na
by een; en ze zyn zo don en doorzichtig, dat 'er de koleur van 't Ächterlyf
duidelyk doorheen fchittere. Zy heeft geen ftevigen Voedzel-Angel, maar
i s , gelyk de gemeene Vliegen, met een zuiger of flurp voorzien; waar mede
zy allerhande vochtigheden oplikt. In 't zitten houdt deze Vlieg haar lyf
nooit ftil,maar beweegt het beilendig op en neder; gelyk een Kwikftaart zyn
ßaart gewoon is te d o e n e n in 't vliegen is ze zeei fnel.
§ ö.
Wanneer wy nu de befchreeven Made, nevens de uit haar voortkomende
Vlieg, met de Made en Vlieg, op Tab. V. afgebeeld, vergelyken; komt hef
inzonderheid merkwaardig vooTj dat 'er uit twee, in groolte zo verrchillende
Schepzelen , twee byna even groóte Vliegen ontdaan. De lange Water-
Made IS wel 12 maal grooLer dan onze 131ad-Made; en bygevolg, zou men
zeggen, moeil zy ook in eene grooter Vlieg veranderen ; maar de Vlies
onzertegenwoordige Blad-Made is in de lengte wel zo groot, als de Vlieg
der lange Water-Made, ja zelfs- overtreft het Wyfje dezeive. Hoe gering
dit nu ook veelhgt in zommiger oogen fchyne, kan het , myns oordeels ons
overtuigen, dat wy, hoe ordenlyk de Natuur ook anders in haare werkingen
zy , nog geduung, door 't onderzoeken derzelve , moeten en können
leeren. De Heer DE REAUMUR heeft onze Bladluis- Vreeters neyens
andere diergelyken , mede zeer omHandig befchreeven. Zie deszelfs
I i i " ' Deel, fag. 363. gf .
Li