m
27 s YOÓRBERICHT TOT DE BESCHRYVING DER
TAB. IV. uitßeeken, die zodanig eenemet mderen vercierde Ttirkfche Mutsvertoonen,
als de Janhzaaren gebruiken ; iets heneäen dh bevenße deel
ziet men ier wederzyde een tamelyk uitßeekend, groot en donker.
rood oúg. Het lyf is langkiverpig , en purper-rood bloedverwig-., de
ßaart is als een Zivaluwenßaart gefpleeten ; de vier vleugels zyn
eenigzim afchgroauw en met ettelyke donker - hruine vlakken ver derd.
De vier voorße pooten en fchenkels zyn zeer dun en teder-, maar de
acbterflen ßammig., dik, lang, en, uit boofde van de dwars Over de
iikke poten heen loopende vlakken, zwartacbtig. In de befchryving
der Linckifclie Verzamelinge vinde ik de volgende woorden: N°.
7. (waar door de gemeide Figuur aangeduid wordt) is hy Mou-
FETUS afgeheeld , mitsgaders hier en daar by ALDROVANDUS,
JONSTON, en FIOEFNAGEL, hoe wel niet naauwkeurig, te vmden;
hy is memal groen, met eenige in V purper vallende ßreepen
aan den kop, van welke kolewook het lyf is-, de kop heeft eene zon^
derlinge geflalte, en is zeer gelyk aan eene "janitfaaren Muts-, boven
by de beide hoorntjes flaan de oogen; van anderen hy de tivee voorße
pooten is de mond, en de hals is ook met eene Monnikskap bedekt.
Ze worden in de Ryken van Tunis en Tripoli veelvuldig ge^
vonden^
%• 20.
• Alhoewel nu myne origineelen van de aangehaalde afbeeldingen
en derzelver befchryving, inzonderheid van die van MOUFETUS,
nog zeer verfchillen; geloove ik echter, dat ze niet anders dan de
zogenaamde Mantés Jfricance zyn. Want vooreerft, houdt de Heer
LINCK den zynen voor even denzelven, en met den mynen komc
hy ook overeen ; wyders zogt hy , dat deze Springkhaan meestal
groen is, bygevolg zyn 'er, ten aanzien der koleure , verfcheiden
foorten; en 't is. derhalve geen wonder, dat die g ene , welken MOUFETUS
befchreeven heeft, anders van kolem- is. De Zwaluwenflaart,
waar Van hy fpreekt, en die ook in zyne Figimren te zien is,
wordt, noch aan de afbeelding van den Heer LINCK, noch aan myn
origineel, gevonden; maar dewyl ik weete , dat eenige Springkhaajien,
gedroogd zynde, van achteren fplyten; zo zou dit wel de oorzaak
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S , 279
7aak van dien Zwaluwenftaart können zyn. Doch betreffende de fprie- T.B.IV.
welken de Heer LINCIC even als MOUFETUS- afgebeeld heeft,
endie'er in myne afbeeiding gantfch anders uitzien; van d,t onderfcheidkanikgeene
andere reden opgeeven, dan dat >k geloove, dat
myne origineelen eenige fchade daar aan geleeden hebben. Dezelven
zvn alrede wat oud en al wie met gedroogde Inieften ompat zai
wel ondervonden hebben, hoe voorzichtig men dezelven behandelen
moete, indiea zc geen fchade aan hunne fprieten zullen lyden. Wanneer
ik voor' t overige eens zo gelukkig ben, van een volmaakt ort-
Eineel te krygen , zaI ik niet nalaaten, de afbeelding daar van in C
vervolg mede te deelen. Voor tegenwoordig zullen wy ons vergenoegen,
met onze twee Figuuren nog wat nader te befchouwen.
S- 21-
De 11= Flg. onzer Tah. vertoont dit flach van Springkhaanen i.
kruipend, ofzittend, en met geflooten vleiigelen; de byzonder fpits
toeloopende kop verheft zieh voorwaarts, en gelykt niet kwaalyknaar
eene Granadiers Muts. Niet verre van 't boven einde van den kop
ziet men de beide blinkende, ovaal ronde roode oogen, en boven dezelven
de fprieten of voel-armen. Het tufTchen de oogen en fprieten
zittende hoekige deel nam ik in 't begin voor een ftompen zuiger
of flurp, en meende aldaar ook den bek te vinden; maar wat ik zoch.
te of niet, ik kon 'er niets van ontdekken; en zag eindelyk, tot myne
verwondering, dat de bek verre van de oogen af , en onder omtrent
de borfl , na by den hals is ; alwaar ook , gelyk aan andere
Springkhaanen, benevens de overdwars ftaande gebittang , een paar
fpitzen gezien wordt. De kop heeft van boven eene foort van Monnikskap
; zo dat men dezen Springkhaan , cm hem van anderen te
onderfcheiden, gevoegelyk den Springkhaan met de Monnikskap zou
können noemen. Of nu dit Dier zynen kop gemaklyk .beweegen
könne, was aan myn gedroogd origineel niet wel na te gaan; doch
zo hy onbeweegelyk is, können de verhevenoogen ditgebrekvergoeden;
dewyl ze indiervoege gefleld zyn, dat de Sprinkhaan, fchoon
hy zyn voedzel opzoeke, nochtans naar alle kanten uitzien, en de
N n 2 ver