522 E E S C U R Y V I N G der
TAB.xrii. g ehad, cn ter Veranderinge gepoogd te brengen. Doch ik was 'er altoos ong
e l a k k i g i n ; en hebbe haar nu, federt eenige jaaren, te vergeefs gezocht;
hoe vlytig en oplettend ik ook toezage, Maar fchoon het geluk my, in myne
Onderzoekingen, menigmaal den rag toekeerde, heeft het my nochtans
nooit in 'c geheel verlaaten; en my in tegendeel al dikwyls, biiiten vermoeden
, weder vriendelyk toegelachen ; vooral door my menigen Begunlliger te
verwekken, die meer voor my zirgde , dan ik durfde hoopen. En zo is 't
my wel byzonder ook met deze Bafterd-Raps gegaan. Ik had in dit jaar
nog zo veel ledigen tyd niet genooten, dat ik dit Infefl op nieaw kon gaan
zoeken; ondertuflchen ontving ik hetzelve ganfch onverwacht , op den lo
J u l j , van een voornaam Begunlliger ; waarover ik my te meer verheugde,
dewyl 'er m y , in plaats yan eene , verfcheiden toegezonden wierden. Zy
waren alrede zo volwaf fen, dat ik haare Verandering wel dra te gemoete mögt
z i e n ; derhalve verzorgde ik ze ook des te vlytiger, en liet het haar aan Elzen
- loof , waarop zy alleen beliitl fcheenen, niet ontbreeken. Zy beeten 'er
eenige dagen tamelyk greetig in , en verkreegen de lengte van anderhalven
duim; hoewel ze in de Afbeelding iets korter fchynen te zyn ; ter oorzaake
dat ze, volgens de gewoonte van alle Bafterd-Rupfen, waar uit Blad-Wespen
voortkomen, het achterile deel van 't lyf, in 't kruipen, zelden recht
uit ileekt, maar beftendig zydwaarts gekromt naüeept.
Fig. I.
en 2.
§. 2.
De i"« en Fig. onzer XIII''' Tai. doen ons deze Baflerd - R u p s , bykans
in eenerleie gedaante befchouwen. Aan beiden ziet men, dat ze, vooral
naar vooreii, tamelyk dik van lyf is, en zieh daar door inzonderheid van
andere diergelyke foorten merkelyk laat onderfcheiden. Haar Kop is zeer
g r o o t , verheven verwulfd, en zo glad, dat dezelve een glans hebbe, als of
hy gepolyft wäre. Deszelfs koleur is bleek blaauwachtig-groen. Ds zes
voor aan zittende Klaauvv-pooten hebben deeigenfle koleur; en de veertien
Buik-pooten, door welk getal deze Rups van de echte Rupfen te onderfcheiden
is, mitsgaders de beide INafchuivers, zyn , benevens de gantfche ondervlakte,
welke hier niet in de oogen valt, desgelyks met die koleur vercierd.
Doch eer ik van dezen Kop afrtappe , moete ik nog zeggen , dat men, ter
wederzyde van denzelven , een zwart punt befpenrt; die beiden uit eenige
kleiner puntjes te zamen geileld , en de waare oogen der Bafterd • Rupfe
zyn *•, waar uit na te^gaan is, dat dezelve een fcherp gezicht moet hebben.
De
• Indien de'Heer RöfeJ hier niet mis gezien, en aan deze Bladwespen-Rupfen werklyli,in plaats
van 2 , meer oetgen oiitdekt hebbe, komt lietniy voor, als of deze Bafterd-Rups met haare Wespe
H O M M E L E N EN W E S P E N . Tab. XIII. 523
De grondverwe van 't gantfche Lyf is fchoon groen ; welke koleur raar de Tab.XIII.
bovenviakte allengskens donkerer, en naar beneden helderer uitvalt. De Rüg
pronkt met twee fchoone hoog - geele ftreepen, die van den Kop tot aan de
Nafchuivers reiken ; en,door een even zo breeden groenen fbreep der grondverwe,
waar in men ettelyke zwarte ftreepjes ziet, van elkander gefcheiden
worden. Voorts heeft deze Rups, op ieder zyde, twee reien zwarte punten ,
te zamen 21 in getal; want van boven zyn 'er twaalf, en van onderen negen;
zynde de laatflen eigenlyk Luchtgaten, die alle Rupfen hebben. Aan
den buitenrand der beide ingetande zyden vlakten, ziet men, op ieder tand,
eene dubbele rei ftompe wratten; waar van 'er altoos twee in ieder lid Kaan;
en alle dezen zyn met nog kleiner, witte, verheven puntjes bezet; doch men
heeft dezelven ter oorzaake htinner kleinheid, hier niet wel onder 't oog können
brengen: echter vertoonen ze zieh, in de 5<i= Fig., alwaar de Rups t&Fig. 3.
zamen gerold afgebeeld is, eenigermaate als witte puntjes. Alle de ringen
of leden , uitgenomen de nafchuivers, zyn niet glad , maar met veele vouwen
voorzien. In 't kruipen is deze Bailerd-Rups zeer langkzaam; en dezelve
heeft al eenigen tyd noodig, eer ze eene ruinite van haare lengte doorkruipt.
Daar en tegen is ze zeer gezwind , wanneer ze Hechts de minfte beweeging
befpeurt , of by geval aangeraakt wordt: want dan weet zy zieh,
op het oogenblik, als eene Slak te zamen te rollen, gelyk de gemeide
Fig. vertoont; ze valt daar op plotsling naar beneden, en blyfc een geruimen
tyd in die geilalte liggen. Van de Bafterd - R u p s , hier vorens in deze Clasfe
befchreeven , en op Tab. I. afgebeeld, is aangemerkt, dat dezelve, by de
aanraaking, gewoonlyk Water uic haare luchtgaten fptiit. Vermits nu de
tegenwoordige met de even gemeide in eenige andere Eigenfehappen overeenkomt,
was ik van gedachten, dat ze ook deze zou hebben; maar, fchoon
ik haar nog zo dikwyls aanraakce, zy was en bleef echter droog.
§• 3-
Wanneer ik deze Rupfen pas drie dagen lang gevoed had, begonnen twee
derzelven zieh reets, tullchen de Elzenbladeren, in te fpinnen. Zy maakten
een aanvang met het voortbrengen van eenige grove of dikke draaden , die
blinkend wit waren; doch naderband wierden ze dunner; en de Rups lymde
dezelven menigvuldiger en digter aan elkander. In 't eeril: was die Spinzel
raeer wit, dan geel; maar eindelyk veranderde hetzelve in fchoon Oranjeeen
TulTclien- of Middel-Infeft zy, tiiiTchen zekere foorten van Rupfen, die in Vlinders met
doorzichiige VJeugelen veiaiidereii.
K l e e m a n n .
Slifi:
Ii ]•• .
Iii • •,i',fi