vi'
Iii iii'iiii:
„Vii:
. i r ^ v
I'l': i
I i ; " , .
310 VOORBERICHT TOT DE BESCHRYVING DER
Tas Vir. bevveeging, blyft zitten: dan deze gefeiten zyn, volgens hetbericliü
van dien Heer, zeer verfcheiden, en zo zeldzaam, dat liy, die dit
Infeft niet kende , en het ftil zittende vond , het zelve nooit voor
een levendig fchepzel houden zoiide. Wyders voegt hy'erby, dat
hy dit Diertje, toen 't iiem eens bekend was, naderhand dikmaals van
verfchiliende koleuren gevonden had; nademaal zominigon groen,
anderen geel, en eenigen den verwelkten bladeren gelyk waren; alsniede
dat ze ten deele met vleugelen voorzien, en ten deele zonder
vleugelen gevonden wierden. Voor 't overige waren de Inwooners
des Lands volftrekt van gevoelen, dat ze op de boomen groeiden, of
uit derzelver bladeren voortkwamen; zo datmenvanhun voedzel en
voortteeling geen verftaanbaar bericht geeven könne, voor dat een
bekwaam Europeer die zaak eens naauwkeuriger onderzocht hebbe.
S- 45-
Vermits ik reets boven gezegd hebbe, dat ik het Wandelend Blad
voor geen wezenlyken Springkhaan kan houden, zal het niet noodig
zyn, zulks 00k van het tegenwoordige in 't breede temelden;temeer
dewyl het zelve met de voorigen ook die dingen gemeen heeft, welken
te kennen geeven dat het tot de Roof-Infeaen behoort, zo als
ons vervolgens blyken zal. Voor tegenwoordig zullen wy dit Infeft
op de VIFi: Toh. eens wat naauwkeuriger in oogenfchyn neemen. De
ifte pig vertoont het zelve in 't groene, met een omgedraaiden kop,
en met een om hoog verheven voorlyf; houdende de beide voorile
vangpooten , aan elkander geflooten, iets opwaarts geheven; en rüstende
op de vier achterpooten. In de Fig. heeft dit Infeft byna
de koleur van een verwelkt blad, waaraan hier en daarnogietsgroens
befpeurd wordt; doch dewyl men 't in deze geilalte als van vooren
ziet, zo is 't ook eenigzins in verkorting afgebeeld. De Fig. vertoont
ons, hoe dit Infeft op zyne 6 pooten ruft, en hier valt de koleur
meer in 't geele dan in 't groene. Ondertuffehen hebbe ik zealle
drie gekoleurd, zo als ze my befchreeven zyn. Wanneer wy nii
dit Infeft vergelyken by de andere door my afgebeelde Wandelende
Bla,
S P R I N G K H A A N E N EN K R E K E L S , . 311
Bladen , zo zullen wy 'er een merklyk onderfcheid in befpeuren. DeiAB. vii.
too is iets langer enfmaller, voornaamlyk omtrent den bek, dan die
vm de eerftgemelden: tuifchen de ronde, verheven en groote oogen
ziet men eene lange kuif, die uit twee deelen of fpitzen te zamen
sefteld fchynt te zyn; en nevens dezelve ftaat een paar tedere fpr^-
ten welken eene byna even gelyke lengte met de kuifhebben. De
hals en 't gantfche voorlyf is veel langer, dan het achterlyf; en gelyk
hv daar door van de voorige foorten onderfcheiden is, zo is hy ook
veel ranker en dunner, dan de eerft befchreeven. Echter komen ze
hier in met elkander overeen, dat de hals en 't voorlyf met uit twee
deelen maar uit een ftuk fchyne te beflaan, en boven aan , omtrent
den kop, iets breeder is. Ter dezer piaatze vertoont zieh hier, aan
iederzyde, een breed en te gelyk dun fchouderblad; welke beiden
te zamen niet kwalyk gelyken naar een hartvormig uitzetzel, dat onder
aan de Oranje-bladeren te zien is. Onder dezelven hebben de
beide voorile vangpooten hunne inleding, welker bovendeel zeer rank
i s , en van onderen eene kleine fpits heeft. Het daar op volgende
lid valt tamelyk in 't breede, maar is daar by zeer dun, en de kleine
fpitzen, die ter wederzyde onder aan de fmalle vlaktezitten,geeven
genoegzaam te kennen, dat deze voorpooten tot het vangen gefchikt
zyn; het welk de daarop volgende klaauw , waaraan men insgelyks
eenige fcherpe fpitzen befpeur t , nog duidelyker aantoont. Dat nu
dit Infeft zyne vangpooten te zamen kan iluiten, blykt in de Fig.
en in de säe Ftg. is duidelyk te zien, dat 'er voor aan , nevens den
klaauw, nog een kleine poot zit, die uit eenige leden te zamen gefteld
is, en ter vafthoudinge in 't kruipen dient. De overige pooten
zyn teder, lang en dun, en komen wyders met de pooten der fchepzelen
, op de I««, 11^=, en 111^= Tab. afgebeeld , in alles overeen;
behalve dat'er aan de bovenfchenkels, by 't knielid, wederom zodanig
een bladvormig deel gezien wordt, gelyk 'er aan den hals zi t , dat
zieh hier echter iets fmaller vertoont. Het achterlyf is wel het dikfte
deel; maar of het ookmetvleugelen voorzien zy,gelykhetfchynt,
hebbe ik uit de my toegezonden Afbeeldingen niet duidelyk genoeg
können befpeuren. Aan't einde van dit achterlyf ziet men twee naar
beneden geboogen fpitzen, die op eene dikker fpits ftaan; doch ter
R r a we