I f l
• l i i l l ü
i l i ' - ! i
' i i ' ^ l l f l l
I !ll I
398 EESCHRYVING DER S PRINGKHAANE N EN
T « können dus mede onder de middelfoorten geteld worden; doch eigenlvk bs.
hooren ^e ondcr dat flach van Springkhaanen, die körte Sprieten ^en welker
van de anderen juill: niet zeer te onderfcheiden; dan de ffhoone koleurL
waarn^de zy pronken , niaaken ze niet alleen onzer befchouvringe waari /
m ar brengen ook te we^en, dat wy ze als byzondere foorten fn
y e n h e b b e , znilen de tegenwoordigen echterde laatften nog niet weezen
want er zyn my nog verfcheiden bekend, welker Af beelding ik door den t d
Hoope mede te deelen. Doch alvoorens meene ik in deze Verzamehng X
eemge andere foorten zo wel in- als buitenlanders, te piaatze« , die ä om
dat ze huppelen als de Spnngkhaanen, of om dat ze een geluid als dat Z '
SprmgKhaanen en der Krekels flaan, van eenige Schryvers onder d e L of g
ne foort betrokken worden. En ik vieie my met he't denkbeeld, dat defel
r ^ l a d e n 2V; " ^^^ de'wfndel S
de .iladen ,^ 7ai. l II. III. en meer diergelyken, ter dezer piaatze behooren
door de Uefhebbers van myn Werk met de eigenfte genegenhefd X d^
voorgaanden onivangen zullen worden ajs as
^ ' " » o n™ eene foort van Springkhaansn.
t e i l J f « H T S™™^ ™ brtüne koleuren pronkt ; en °o
Ze v^t uit hoofde van het fterk fprmgen, in 't laatfte van den 2:,mer en in
den Herfa, wanneer ze volwafTen is , ligtlyk in 't oog;doch in haare jetigd,
als ze nog geen vieuge s heeft, wordt ze, onaangezien haare groote min gfe
met zo gemaklyk ontdekt Kn ten opzichte der%oorgeme]de kolenren if
• a a n te merken, dat dezelven, aan verfcheiden Springkhaanen dezer foorte
nu meer dan ir.mdcr beyonden worden. De i " vertoont ons de n
Eprmgkhaan z.ttende Deszelfs fpringpooten zyn tamelyk lang, en derzelycr
dnnne en lange beendeel is gantfch geel , maar de bovenfthenkels zyn
fchoon roodgetoakewd; waartegen de orerige vier korter pooten meer in 't
. groenachtig-geele vallen. Het Voorlyf, dat hier aan de eene zyde te z en is
valt u>t het roode m 't geele, en by zommigen is 't volkomen groen , gelvk
d e K o p ; die hier geelachtig.groen uitvalt , en wiens Oogen , Sprietei en
Vreetfp.tzen zieh bruin vertoonen. De bovenvlakte van 't ßorflftuk en van
den Kop wordt by zommigen fchoon rood bruin, by anderen iets groenachtjg
bevonden; echter is zo wel het een als het ander, ter zyden en achter,
alwaar ze een fcjierpen rand hebben, met een derlyken geeJen zoom omvat,
diu
K R E K E L S DEZER LANDEN. Tai. XXII. 399
die ook als een geele ftreep door den bovenvleiigel loopt. Het achterlyf heeft T/ib.
eemeenlyk eene bruine grondrerwe, en is in de 2"= /ig., die ook de onder-XXU.
vieiigels vertoont, duidelyk te zien, Deze Ondervlengeis hebben tweeerleie fiskoleur;
want de achterile helft is bleek groenachtig-geel, en de voorile bleek
brainachtig. De eenigzins bruiner bovenvieugels zyn in deze Fig. met hnnne
geele llreepen, die op het einde verdwynen, in hunnen gantfchen omtrek te
befchouwen.
i - 3-
In de s""' Fig. dezer Tai. ontmoet men de Afbeelding dier foorte van Fig. j .
Snnnekhaanen, welke, door haare bleek-blaauwe Ondervlengeis, van anderen
onderfcheiden is , en zieh meer op onbebouwde Velden en Piaatzen,
dan op Weiden en andere begroeide Landen onthoudt. Op Tab. XXI hebte
ik in de 4''= en 5''= Fig. alrede eene foort doen zien, welker Ondervlengeis
zo groen zyn , dat ze byna in 't blaauwachtige vallen ; en derhalye zou
iemand, in den eerflen opflag, können denken, dat deze van de eigenfle
foort was , maar flechts eenigzins bleeker Ondervlengeis had : dan eene
naatiwkenriger opmerking zal het onderfcheid wcl dra aantoonen; des het
onnoodig zy, 'er hier meerder van te zeggen: daar en boven ftaat my nog
te melden, dat men van de tegenwoordige zo wel het Mannetje als het Wyfje
vindt. De blaauwachtige Ondervleugels zyn hier aan hunne binnen helft
donkerer, dan naar den voorilen rand toe, alwaar het blaauwe eindelyk bykans
te niet loopt. Het achterlyf is doorgaande meer donker-groen, welke
koleur ook aan het dünne en lange beendeel der Springpooten te zien is ;
waar tegen derzelver dikke bovenfchenkels Oker-bruin zyn. De fmalle Bovenvieugels
vertoonen zieh aan' t einde insgelyks groenachtig; maar worden
by hunne inleding rood-bruin; en in dit rood-bruine deel ontdekt men eenige
donkere äderen en vlakken. Het Halsfchild is van 's gelyke rood • bruin, en
de Kop daar en tegen groen; doch de oogen en fprieten zyn bruin Diergelyk
eene koleur hebben ook de vier overige pooten aan de bovenfchenkelen,
fchoon de ondereinden meerendeels groen zyn. Van deze beide foorten hebbe
ikhier alleen de Wyfjes afgebetld, nademaal de Mannetjes, gelyk ik verzekeren
kan, 'er niet dan in de groott'e van verfchillen. Voor 't overige
tnaaken ook dezen met hunne Bovenvieugelen , gelyk de meefte andere Mannetjes
der Springkhaanen, een trillend geluid; en in de overige eigenfchappen
zyn ze eveneens als de andere foorten. Thans ga ik Over tot de befchryving
van een ander Infefl: , zynde een der genen , die ik boven beloofd
hebbe. Dus volgt hier dan.
E e e 2 De