50(3 B E- S C H R Y V I N G D E K
1. i L S l'r '•'"S geheel opgeworpen fchynt te
z j n . y\an deszdfs uuerfte einde ziet mm eene körte en dünne, mal- ook
teyens fcherpe en harde, zwarc-bruine Spits; uit welker midden non- eei,
klem Spusje uu/leekt. üf nu deze Spits de fclieede zy van den langen L s d
der Wespe, die in dezen Worm verborgen zit; kan ik niet vaft bepaalenonderavflchen
is hoc zeker, dal de Wür m zieh van deze Spits zeer vveUn;"
t e bedienen, wanneer hy in den holigen gang, dien hy gemaakt heeft, raortk^
uipen wil; gemerkt hy dezelve dan om hoog vaft zet, en 'er zieh mede
voorcdiiwt. ^ Verder brengen de zes körte Pooten, welken aan de drie eer-
Ke ringen zitten, ook zeer veel toe tot zyne voortgaande beweeging; doch
bluten dezenzyn'er geene andere Pooten aan h emt e berpeuren.
S . 3 -
• ^^^ 'i™ behoorelyken 'ouderdom gekomen is, ipint hy
Hl t zelfde Hout , dat hem gevoed heeft.een dun witachtig Weefzel om zieh
heen; waar y dan , na eenige dagen , die hem mi te naaiiw geworden zynde
W ormen-huid boven op den nig van vooren, openbarft; van welke de nog
gantfch weeke Pop zieh, door verfcheiden beweegingen,volfeomen los maakt^
m diervoege, dat men de haid altoos te zamen gekrompen in 't Spinzel vinde
Jiggen. ]N!a dezen arbeid houdt zieh de vermoeide Pop in 't geheel ftille- en
ichoon zy er aanvangkelyk meer wit dan geel iiitzie, verkrygt ze echter na
weinig uiiren eene frifche koleur jdi e by toeneemende rypheid van de Pop nog
leevendiger wordt. Byaldien nn de verandering des Worms in den Zomer
gebeurt, heeft de Pop niet meer dan 3 weeken tot haare rypwordins niodio--
waar tegen zy, die in den Herffl veranderen, menigmaal den gantfchenwfn'
ter oyerblyven , eer 'er de Wesp uit voortkome. AI wie flechts een weinig
ienms van Infeflen heeft, zal op het gezicht van ziilk eene Pop niet lang behoeven
te raaden, welk een InfeS men daar uit te verwaehten hebbe: want
Ichoon alle de deelen zeer naauw te zamen gevoegd zyn, gelyk in de 2 iis
te zien is, zo vallen nochtans de beide van achteren uitfteekende fpitzen
waar van de onderfte de langfle is , zeer duidelyk in 't oog; en naar de Vleugeücheeden
behoeft men ook niet lang te zoeken. Maar dewyl deze Pop in
t Hont ligt, zou men können vraagen, hoe 't mogelyk zy, dat 'er de Weso
uitkome? Zou ze wel door 't Hout heen byten, gelyk de Worm? Maar zou
ze dan, aangemerkt haare tedere en weeke deelen, geen fchade lyden 5 Of
biyft zy 'er zo lang in, tot dat die hard genoeg zyn ? Neen, de Wesp heeft
zulks met noodig; zy vindt den weg , waardoor ze uit het Hout moet komen,
dikwils genoegzaam open. De ingefchapen drift, die den Worm ge.
leerd heeft, om zieh by zyne aanftaande verandering in te fpinnen, die leert
hem
Fig..
H O M M E L E N en WESPEiV. Tab. VIII. en IX'. •fo?
fcein ook, dat hy in zyne laatile geflalte het Hout niet .meer noodig heeft.Tm.VIII.
Hierom baant hy veelal reets vooraf den weg, en boort, voor dat hy i ioginm IX.
eene Pop verändert, tot aan de buitenile vlakte van 't Hout ; zo dat de Wesp
zieh naderhand niet lang met de doorbyting behoeve op te houden. Diis hebbe
ik verfcheiden Poppen zeer na aan de bovenvlakte van 't hout vinden liggen;
doch anderen, welken dieper in 't hout zaten,' lagen in een uitgehoold
verblyf, dat van buiten met fpaantjes, door den Worm , naauwk^urig toegellopt
was. Het zou wel können zyn, dat zulks het werk was van een Worm,
welke dien weg niet ten einde kon brengen; want ik hebbe 'er verfcheiden ,
nu in deze, dan in diegedaante, dood gevoiiden ; maar nooit können onEdekken,
wat 'er de oorzaak van wäre.
Dat deze Wespen van onderfcheiden grootte können zyn, hebbe ik boven
reets gezegd; men vindt hier eene der grootften in de 3 fig. van Tab. IX. Fig. 3.
afgebeeld, welke wy nu eens wat naauwkeuriger zullen nagaan. De- Kop, die
tamelyk groot, en zwart van koieur is, heeft ter wederzyde eene grootö
geele vlak. Deze twee vlakken zou raen ligt voor de oogen können aanzien ,
vermits de weezenlyke oogen veel kleiner omtrek hebben: men kan dezelven
echter aan hiinne donker - bruinen glans gereedlyk kennen; ze zyn rond verheven,
en üaan zeer kort by de bovengemelde vlakken. Doch tuffchen dezen
en de oogen itaan kleine, blinkende, verheven en half kogelronde
knoppen van gelyke grootte; waar van 'er één boven, en twee onder flaan,
zo dat ze bykans een driehoek uitmaaken; en nagenoeg eene andere foort van
oogen fehynen te weezen. Daar onder hebben de lange Sprieten hunne inle-
(Jing; die Oranje-geel zyn, en uit veele leden beftaan. De Gebit-tang,
waarmede deze Wesp insgelyks voorzien is-, kan, wegens de ligging der Wespe,
niet gezien worden. Het Voorlyf, waaraan niet alleen de vier Vleug-jis,
maar ook van onderen de zes Pooten hunne inleding hebben, is volkomeii
zwart; doch het ylchterlyf, dat over 't geheel even dik Í5, in lengte het eerfíe
verre overtreft, en negen leden heeft, is meellal fchoon üranje-geel,
welke kolenr aän de tv/ee eerite en drie laatile leden gezien wordt, waar tegen
de vier, tuffchen dezen itaande, zwart zyn. By zommigen dezer Wespen is
Gck de inkerving-van 't laatile lid nu meer dan minder zwart; zo dat het als
Biet een Ring.ingevat fchync. Voor 't overige Ilaat hier nog aan te merken ,
dat de zwarte kolenr by dit Infeft dof in 't oog valt; doordien iiet lyf mec
veele körte hairen beäet is. Aan 't laaiile lid ziet men eene üranje - geele,
fpilvormig:: fpits, en onder hetzelve een veel langer, dünner, en zeer llyF"
uitileekzel; dat doorgaande even dik, en donker-biuin van koieur is. Hiervan