Tab. X,
57« B E S C H R Y V I N G d e r
en aan den buitenrand is hy met tedere hairtjes bezet. Het geraelde hartvormig
dtel beftaat als uit twee lippen; of is ten minften in diervoese gefteld
dat de Vlieg zieh van t zelve, als van twee lippen, bedienen könne; wanc
zy weec het naar beheven uic te breiden, te zamen te trekken, te verkorten
te verlengen; en op zo veelerleie wyzen te betveegen en te veranderen, dai
z e , door behulp hier van, in ftaat zy, om van de vochtigheid.of van 'tvoor
werp waarop zy het aanlegt, iets los te maaken, in de ileuf te brengen en
door dezelve in te zuigen. Byaldien het voorwerp, waar op zy aaft, wat taai
o f d r o o g i s , laat zy een dnippel vochts door de fleuf uitgaan ; en dit vocht
weet zy met de lippen zodanig aan 't voorwerp te brengen, dat zy het daar
door eenigzins weeker maake; het welk haar het genot van 't zelve doet er
langen. De Heer d e R e a dmu r heeft den Slurp of Zuiger onzer Vliege
van s gelyken zeer naauwkeiirig onderzocht en befchreeven, in zyne Mei,<
pourßrvir a 1 Hiß. des Injeñes, Tom. / K Mem. 5. en aldaar maakt hy ook gewag
van een Angel, waarmede onze Vliegen voorzien zouden zyn- dien ik
echter nog nooit gevonden hebbe; fehoon dezelre, Velgens zyn gezegde onder
de gemeide fleuf gelegen zy. Doch laat ons zyn bericht hooren. De se-
Jtahe des Zutgers onzer fliege (zegt hy) zau reets op zieh zelve ten boogfie verwonctere,,
sv3aaTüig z)«; al beflonde hy alleenlyk uit die deeler,, van mlken m gehroken
hebtenmar deniegbeejt nog iets mecr noodig-,hy moet met een werktuiggewatend
zyn tot 'Mens loeßel veel konßwerk vereifcbt •viordt. De Fliegen vinden niet altoos
vloeihaareflogen, •welken z^ißechts op teßurpen hebben; of zy ont,meten niet ah-id
zulke dikkejappen, als de zuiker is; die zy ßechts met het water, dat ze door den
¿.uiger ungeeven, beboeven te bevocbtigen. De Fliegen zyn oek liefhebßers van zodanige
Jappen, als er ander de huid of fcbille van Peeren, Pruimen, Druiven, en
dmzend andere vruchten zitteii. Feele Joorten van Fliegen , welker Zaiger zo'nder
Jcbeede, en zogeßeldis, als dezen , dien "jiy thans onderzoeken,ontzien geen bloed•
en zyn ook begeerig naar bct fap van 't Fleefeh der Dieren. Zy zoeken niet alleen
gcßieeden Fleefeh tot haar voedzel; maar vallen ook op zulk Fleefeh, dat met eene
drooge en digte huid bekleei ts, mitsgaders op de huid der leevende Dieren. Zy zetten
zieh of gediddige en or.gevoelige Dieren; of op zulke piaatzen des liehaams van
war het Dm met tn ßaat is haar te verjaagen; dus bereiken zy haar oogmerk, door
erbked of andere fappen uit te zuigen. Maar hos kan de Flieg de veebtigbeden in
zieh trekken , die in de verborgen vaatjes, onder de huid van de Fruchten of Dieren,
zitten? De Zuiger mag optrekken zo veel hy wil, hy zal'er toeh de fappen niet
1 h, nn^ rrnß fn r°' nl ki\i ríe AuJJ »M U«* 'V J... c iuv/j unm j appre n? met
doen iiv.gaan; ten hoogßen zal hy de buid, en het daar onder zittende Fleejch .eenig-
Zins verheffen, en—, , . „
te doet ; doeb zal bloed uit het opgetrokken Fleefeb kernen, zo'moet het eeifiTpgefr.
1 dus, in 't klein te viege hrengcn , V gecn het Kop~glas in 't groot-
'er ItlnaA fi-f Unt t/I^^P^l, . T . n
eeden -xorlen. Deze gedaeblen fehynen my aan te duiden, dat onze gemeene
Fliegen noeh een wetktuig moete« hebien, dat hekwaam is om te fnyden of te ßeehn;
dat is , ze moeten eene foort van Angel heziiten, Ook doen ons de Fliegen,
a:s ze zieh inJenZomer, op eeni^ diel van ons Liehaam, als by vonbeeld,
aan
V L I E G E N EN M U G G E N . Tab. X. 577
aan de beenen zetten, zelfs door de Koufen heen, eene foort van pyn gevoelen, die Tis. X.
my wat meer naar 't gevolg van een fteek gelykt, dan naar 'f geen eene bloote zui.
ging veroorzaaken zou. Fermits nu evenwel de Zuiger het eenige werktuig is ,'maar
mede de Fliegen de voorwerpen aanvallen, wjar uit ay haar voedzel willen trekken,
zo moet dezelve ook met eene foort van Angel voorzien mezen. Dus overtuigd
zynde, dat onze gemeene Fliegen noodwendig een Angel moeflen hebhen, verzuiiiide
ik niet denzelven te zoeken , en hebbe hem ook eindelyk gevonden, enz. Hier
o p zegt de Heer d e R e a umu u verder , dat hy 'er eerft de fleuf, waar
van hier boven gefproken is, voor gehouden had; maar deze hem te grof voorkomende,
zocht hy lang te vergeefscli naar een ander gedeelte; dat hy echt
e r eindelyk vond , in eene groote blaauwe, of Vleefch-Vlieg, welke nog
frifch was, en eerft de Vl iegen-geftal t e aangenomen had; gelyk zo zommige
deelen in diergelyke weeke Infeilen ligter te ontdekken zyn , dan in de zulken
, die hunne behoorlyke hardigheid reets verkreegen hebben. Wae nu
dezen Angel betreft, ik hebbe denzelven, als gezegd is , nog niet können
vinden; fchoon ik 'er wel^vlytig naar gezocht hebbe. Dat zommige Vliegen
met Angels begaafd zyn, zal niemand tegenfpreeken; doordien wy zulks menigmaal
al te gevoelig ondervinden ; maar of onze Vleefch - Vl ieg 'er een hebbe
of niet, moete ik eerft nog nader onderzoeken; en ik zal by eene ander
e gelegenheid bericht geven van myne ondervinding. Voor tegenwoordig
zal ik haar denzelven nog niet betwiften; fchoon ik niet könne zien , waartoe
zy hem noodig zon hebben , dewyl ze zieh alleen met vloeibaare dingen
voedt. Ondertußchen hebbe ik aan eene groote Water-Vlieg, die een byna
diergelyken Zuiger heeft , den Angel reets gevonden.
§. Ii.
N a dit alles ilaat ons nu nog 't een en 't ander van de Oogen te zeggeii ;
van welke ik boven gemeld hebbe, dat 'er meer, dan enkel iets Net- of Tralievormigs
aan te befpeuren is. De doorzichtige huid, waar uit deze Oogen
eigenlyk beftaan, en welke by de hoornachtige huid van de Oogen der Dieren
vergeleeken kan worden, heeft zeer veele verheven en zeshoekige afdeelingen,
die allen een rond of verheven Glas vertoonen. In de is"« Fig. is Pig. 12
een klein ftukje van deze huid te zien, dat S zodanige afdeelingen heeft,waar
van ieder een byzonder oog uiimaakt. Trouwens het is even zo gefteld met
alle de Oogen dier Infei len, aan welken men iets, dat naar Oogen gelykt ,
ontdekken kan , als ook met de Oogen der In- en Uitlandfche foorten
van Kreeften. Wel inzonderheid zyn de Oogen der Waternimphen by
» Zie de Tweede Clasfe der VViier-'Infeften, T^i. II. en III.
D d d d 3